De Hoge Raad heeft op 4 februari jl. het cassatieberoep van een eigenaresse van een coffeeshop verworpen (met uitzondering van de hoogte van de straf). Met deze beslissing lijkt het niet meer mogelijk om afspraken met leveranciers te maken.
Het gerechtshof in Arnhem veroordeelde op in 2011 de eigenaresse van een coffeeshop in Zwolle wegens het opzettelijk aanwezig hebben van circa 40 kilo hennep en hasj. Klik hier voor de uitspraak van het hof. De rechtbank had cliënte eerder nog volledig vrijgesproken. Tegen dit vonnis had de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
Cliënte drijft een coffeeshop. Om aan de behoefte van klanten tegemoet te komen, zijn - zoals te doen gebruikelijk bij coffeeshops - afspraken gemaakt met leveranciers van softdrugs. Onderdeel van deze afspraken was het creëren van een buffer van softdrugs bij deze leveranciers. Cliënte kon op deze wijze steeds kleine porties bestellen. Deze porties vallen binnen de gedoogcriteria. Bovendien wist cliënte als ondernemer zich verzekerd van voldoende voorraad ten behoeve van de verkoop in haar shop. Cliënte stelt niet te hebben geweten hoe groot deze buffer was, noch waar deze werd bewaard.
In een - door cliënte overigens niet bewoonde - woning werd door de politie in januari 2010 een hoeveelheid van 40 kilo softdrugs aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat een medewerker van de coffeeshop buiten medeweten van cliënte om een dergelijk grote hoeveelheid in die woning had opgeslagen. Volgens deze medewerker was een leverancier in paniek en moest deze acuut een grote hoeveelheid elders stallen. Dat 'stallen' is uiteindelijk zonder medeweten van cliënte gebeurd in een woning van haar.
Ondanks het feit dat er geen rechtstreeks bewijs is dat cliënte zich bewust is geweest van de opslag van softdrugs in haar woning, acht het hof opzettelijk aanwezig hebben bewezen. Het hof rekt het begrip 'opzet' aanzienlijk op. Volgens het hof valt onder het opzettelijk aanwezig hebben namelijk ook een met een ander gemaakte afspraak om een buffervoorraad aan te houden.
Het hof heeft aan cliënte een geldboete van 50.00 euro opgelegd, waarvan de helft voorwaardelijk. Daarnaast is een geheel voorwaardelijk gevangenisstraf van drie maanden opgelegd. In cassatie heeft de Hoge Raad de beslissing van het hof in stand gelaten, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de strafoplegging.
In feitelijke aanleg is cliënte verdedigd door raadsman mr. Tjalling van der Goot. Mr. Jan Boksem heeft de cassatieprocedure gevoerd.
De door de Hoge Raad in stand gelaten redenering van het gerechtshof heeft mogelijkerwijs grote gevolgen voor coffeeshops. Immers, volgens het hof impliceert een afspraak met derden om in de toekomst softdrugs te leveren opzet op het aanwezig hebben van een dergelijke te leveren hoeveelheid softdrugs. Nu door coffeeshops vaak afspraken met meerdere leveranciers is gemaakt (juist om niet afhankelijk van één leverancier te worden) komt de totale te leveren hoeveelheid al snel boven de gedoogcriteria. Bovendien is het aanwezig hebben volgens de gedoogcriteria enkel mogelijk in de coffeeshop zelf, terwijl een afspraak met een leverancier om te leveren aan de shop volgens het gerechtshof per definitie betekent dat de coffeeshophouder buiten de shop opzettelijk een hoeveelheid - ook als dit een kleine portie betreft - aanwezig heeft. Dat kan in de visie van de verdediging niet de bedoeling van het gedoogbeleid zijn. De Hoge Raad is echter een andere mening toegedaan.
Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel mogelijk. Klik hier voor de uitspraak van de Hoge Raad.