In een opiniestuk in het Advocatenblad van deze week bepleit advocaat Tjalling van der Goot een aanpassing van de wet of – zolang de wet niet is aangepast – een instructienorm voor rechters hoe om te gaan met (te) laat ingediende vorderingen tot schadevergoeding door een benadeelde partij in het strafproces.
Klik hier voor het volledige artikel.
Een persoon die stelt slachtoffer te zijn van een strafbaar feit kan zijn schade op een betrekkelijk eenvoudige wijze proberen te verhalen in het strafproces. Hij zal dan een vordering moeten indienen. Dergelijke – soms omvangrijke en complexe - vorderingen worden niet zelden pas vlak voor de zitting ingediend. De verdachte moet zich echter adequaat kunnen verweren tegen een dergelijke vordering. Door tijdgebrek is afdoende inhoudelijk verweer veelal niet mogelijk. Dit levert strijd op met het recht op een eerlijk proces. De rechtbank kan een benadeelde partij om die reden niet ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
De wet regelt echter niet dat reeds bij aanvang van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de verdachte door de rechter een uitspraak kan worden gedaan over de vordering tot schadevergoeding. Het niet ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij in dat prille stadium van het strafproces kan dus niet. Daarentegen verlangt de rechtspraak dat indien een civiele vordering onvoldoende gemotiveerd door de verdachte of diens raadsman wordt weersproken, deze vordering door de rechter dient te worden toegewezen.
Een en ander brengt de raadsman van de verdachte in een spagaat. Indien hij namelijk stelt door de late indiening van de vordering tot schadevergoeding onvoldoende verweer hiertegen te kunnen voeren, loopt hij het risico dat de rechter de vordering bij gebrek aan tegenspraak toewijst. Maar een adequaat verweer is ook niet mogelijk omdat hij niet genoeg tijd heeft gehad om het verweer voor te bereiden en met zijn cliënt te bespreken.
Van der Goot bepleit een aanpassing van de wet waarbij mogelijk wordt gemaakt om dadelijk bij aanvang van de terechtzitting te bepleiten dat de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in de vordering. De vordering zal dan bij honorering van dat verweer niet meer tijdens de strafzaak worden besproken. De benadeelde partij kan daarna de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Er is dus geen sprake van verwerking van een recht voor de benadeelde, slechts van een andere procedure om dat recht te halen.
Zolang de wet niet is aangepast, bepleit Van der Goot de invoering van een instructienorm voor rechters hoe om te gaan met dergelijke laat ingediende vorderingen. Ook verwijst hij naar een advies dat recent door de Commissie Donner is gegeven om een uiterste indieningstermijn te stellen.