Het gerechtshof in Leeuwarden heeft vandaag het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep tegen de invrijheidstelling van de verpleegkundige van het Wilhelmina Ziekenhuis Assen ongegrond verklaard. Het hof bevestigt de beslissing van de raadkamer van de rechtbank in Groningen die begin deze maand oordeelde dat er onvoldoende ernstige bezwaren aanwezig waren. Cliënt is diezelfde dag in vrijheid gesteld.
Onze cliënt wordt verdacht van betrokkenheid bij het (versneld) overlijden van terminale patiënten in het ziekenhuis in de coronaperiode. Onze cliënt ontkent deze betrokkenheid.
De zaak is aan het rollen gekomen nadat medewerkers van de GGZ het bestuur van het ziekenhuis op de hoogte stelden van het feit dat cliënt in gesprekken met de GGZ uitlatingen zou hebben gedaan waaruit zou blijken dat hij actief het leven van patiënten had beëindigd. Naast de vraag of cliënt deze uitlatingen daadwerkelijk heeft gedaan en zo ja, in hoeverre hieraan doorslaggevende betekenis kan worden toegekend gelet op de hulpvraag die cliënt toen had, hebben de raadslieden Tjalling van der Goot en Ronald Knegt tijdens de raadkamerzitting op 27 juni jl. aangevoerd dat er geen objectieve aanwijzingen zijn die het verweten gedrag bevestigen.
Ook het gerechtshof betrekt - net als de rechtbank - in de beslissing "dat het dossier thans geen concrete situaties bevat waarin er een causaal verband lijkt te zijn tussen de door verdachte tegenover anderen beschreven handelingen en het (onverklaard) overlijden van patiënten. (...) Ook anderszins wordt in het huidige dossier mogelijk strafbaar handelen van verdachte niet gestaafd door enige medisch-technische onderbouwing of anderszins deskundigenonderzoek ten aanzien van een concrete overlijdenssituatie."
Hoe de zaak nu verder gaat, is onduidelijk. Het onderzoek gaat vooralsnog verder. Cliënt is nog steeds verdachte.