Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft een klacht van advocaat Jan Boksem over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf ontvankelijk verklaard. Daarmee is een belangrijke procedurele hobbel bij het Hof genomen en is de verwachting dat het Hof te zijner tijd een inhoudelijk oordeel zal vellen.
Het beroep bij het EHRM is ingesteld in de zaak van onze cliënt George H. die door het gerechtshof in Amsterdam in december 2017 is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Het hof achtte destijds bewezen dat onze cliënt een tweetal jonge slachtoffers om het leven zou hebben gebracht door het inspuiten van een spierverslappend middel. Volgens het gerechtshof had onze cliënt zich daarmee schuldig gemaakt aan een dubbele moord. Onze cliënt ontkende ook ter terechtzitting in hoger beroep dat hij zich schuldig gemaakt had aan die feiten. De Hoge Raad heeft de uitspraak in stand gelaten.
In de procedure bij het Europese Hof in Straatsburg gaat het om de vraag of enig reëel vooruitzicht op de verzoeker vrijlating van zijn levenslange gevangenisstraf ontbreekt. Het gerechtshof in Amsterdam verwees naar rechtspraak van het EHRM waarin het had geconcludeerd dat de Nederlandse wet inmiddels voorziet in een toetsingsmechanisme dat verenigbaar is met de normen die zijn ontwikkeld in de rechtspraak van het EHRM en op basis waarvan levenslange gevangenisstraffen in passende gevallen kunnen worden verminderd. De tenuitvoerlegging van de levenslange straf voldeed destijds volgens het Amsterdamse hof dus aan de eisen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Volgens de verdediging voldoet de huidige Nederlandse wetgeving in de praktijk nog steeds niet aan de Europeesrechtelijke normen waardoor het opleggen van deze ultieme gevangenisstraf in strijd is met het recht. Boksem heeft daartoe aangevoerd dat weliswaar sinds enkele jaren een toetsing van de levenslange gevangenisstraf na 25 jaren is ingebouwd. "Het is echter de Minister die naar aanleiding van een gratieverzoek over de invrijheidstelling beslist. Deze Minister heeft bij herhaling aangegeven dat het uitgangspunt bij de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet in vrijheid wordt gesteld. Door dit uitgangspunt heeft de veroordeelde (al ten tijde van de oplegging van de levenslange gevangenisstraf) feitelijk en juridisch geen reëel uitzicht op invrijheidstelling. Ook al doet een veroordeelde heel erg zijn best tijdens de detentie, hij mag er niet op rekenen dat zijn inspanningen uiteindelijk tot invrijheidstelling zullen leiden. Er is geen beleid dat erop gericht is de tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde na verloop van tijd daadwerkelijk te laten terugkeren in de vrije samenleving. De huidige tenuitvoerleggingspraktijk is derhalve in strijd met artikel 3 EVRM."
Het woord is aan de hoogste Europese rechter. De Nederlandse overheid is door het EHRM verzocht om een standpunt in te nemen.