De rechtbank Noord-Nederland (locatie Leeuwarden) heeft op 20 januari jl. opnieuw een uitspraak gedaan waarin de beslissingen over de feiten enerzijds en over de afdoening anderzijds worden opgesplitst. De rechtbank acht bewezen dat onze cliënt zich heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten maar acht zich onvoldoende voorgelicht over de wijze waarop de zaak moet worden afgedaan. Om die reden wordt de behandeling van de zaak aangehouden opdat een psychiater kan adviseren omtrent de mogelijkheden om een PIJ-maatregel (ook wel jeugd-tbs) voorwaardelijk op te leggen.
In een twee-fasenproces worden in een tussenuitspraak beslissingen genomen over het bewijs en in een latere uitspraak over de afdoening. Hoewel deze wijze van rechtspreken praktisch kan zijn, staat de Hoge Raad in beginsel een dergelijk twee-fasenproces niet toe. De Hoge Raad heeft reeds in 1983 geoordeeld dat in één en dezelfde einduitspraak geoordeeld moet worden over zowel het bewijs als de strafmaat. Voor een twee-fasenproces zou de wet dus moeten worden aangepast.
De rechtbank in Leeuwarden heeft nu in de onderhavige zaak wel een definitieve beslissing genomen op het bewijs. De rechtbank heeft dat – net als sommige andere rechtbanken – eerder ook gedaan. Er is duidelijkheid over het bewijs, over de afdoening is nog niets zeker. De vraag is of deze gang van zaken overeenstemt met de wet en met de rechtspraak de Hoge Raad. In een in 2013 door de Rijksuniversiteit Groningen in opdracht van het WODC uitgevoerd onderzoek onder de titel ‘Naar een tweefasenproces? Over voor- en nadelen van een strafproces in twee fasen, in relatie tot de posities van slachtoffer en verdachte’ wordt als uitgangspunt genomen “de huidige onmogelijkheid van een twee-fasenproces’.
De Hoge Raad biedt wel enkele kleine openingen voor een twee-fasenproces. Zo is in 2008 in een zaak geoordeeld dat het enkele feit dat rechters reeds een bewijsbeslissing hebben genomen nog niet met zich brengt dat ten aanzien van vervolgzittingen waarop uitsluitend de oplegging van een straf en/of maatregel aan de orde was, de vrees van vooringenomenheid bij de Rechtbank objectief gerechtvaardigd was. Opgemerkt moet worden dat de Hoge Raad zich uitsluitend uitliet over de vermeende onpartijdigheid van de rechter, niet over de vraag of een twee-fasenproces conform de wet was.
De discussie over de invoering van een twee-fasenproces is nog niet voorbij. Enkele jaren geleden is deze aan de orde geweest bij de uitbreiding van het spreekrecht in strafzaken. Uit het hiervoor genoemde onderzoek door de RuG bleek dat een twee-fasenproces geen noodzakelijke voorwaarde was voor verruiming van de mogelijkheden voor het slachtoffer om zich over meer uit te laten dan waartoe hij destijds gerechtigd was. In het parlement zijn naast de voordelen ook de nadelen benadrukt, zoals mogelijk verlies van zittingscapaciteit en een negatief effect op de werklast en de doorlooptijden. De wetgever heeft toen besloten niet over te gaan tot invoering van twee fasen.
In 2020 nog heeft de regering laten weten geen reden te zien dit besluit te heroverwegen.
De praktijk worstelt met de onmogelijkheid van een twee-fasenproces. De praktijk leert dat rechters in enkele gevallen tussenvonnissen wijzen met eindoordelen over – bijvoorbeeld – het bewijs. In de meeste gevallen zullen OM en verdediging zich hiertegen niet verzetten. Hoewel de wet deze gang van zaken niet toestaat, is er dan geen probleem. Voor die gevallen waarin OM en/of verdediging een definitief oordeel van de rechter in een tussenbeslissing bestrijdt, is het wellicht verstandig duidelijkheid te scheppen over de (on)mogelijkheid van een twee-fasenproces.
De rechtbank in Leeuwarden heeft met deze uitspraak mogelijk hiertoe een aanzet gegeven.