De rechtbank in Leeuwarden heeft een 54-jarige exploitant van het zwembad in Lemmer veroordeeld wegens dood door schuld. Op 6 februari 2020 kwam een 11-jarige jongen door verdrinking om het leven. De jongen deed mee aan een les watergewenning die door de school van de jongen was georganiseerd. De school geeft les aan asielzoekers en statushouders.
Cliënt en een collega gaven de les watergewenning. De les is gegeven in het ondiepe deel van het zwembad. Dit deel was door middel van en drijflijn van het diepe deel gescheiden. Niet duidelijk is waar en wanneer de jongen onder water terecht is gekomen.
De rechtbank verwijst naar afspraken die cliënt namens het zwembad heeft gemaakt met het AZC en de basisschool en die zijn neergelegd in een protocol en een Toezichtsplan. Voor de invulling van de zorgplicht zijn deze op schrift gestelde afspraken volgens de rechtbank niet maatgevend. De zorgplicht wordt bepaald door de concrete omstandigheden van het geval.
De rechtbank verwijt cliënt – kortweg – dat de kinderen niet steeds zijn geteld tijdens de les, dat er onvoldoende afspraken zijn gemaakt over de inhoud van de les en over het toezicht en dat hij zich onvoldoende heeft laten informeren of de jongeren konden zwemmen.
De rechtbank verwijt cliënt voorts zich onvoldoende te hebben vergewist dat de instructies voorafgaande aan de les door de jongen zijn begrepen. De instructies zijn in het Nederlands en Engels gegeven, en zijn vertaald door een medescholier die de taal wel machtig was. Bovendien stelt cliënt te hebben voorgedaan dat niet onder de drijflijn mocht worden door gezwommen. De rechtbank overweegt echter in het vonnis dat de jongen op enig moment onder water terecht is gekomen “hetzij in het ondiepe deel van het bad, hetzij in het diepe deel van het bad”. Daarmee overweegt de rechtbank dat niet vast staat waar en wanneer de jongen is verdronken. Het is in de visie van de verdediging dan ook onduidelijk of het verwijt dat cliënt zich niet heeft vergewist of de jongen heeft begrepen dat hij niet onder de drijflijn mocht zwemmen – wat van dit verwijt ook zij – een oorzakelijk verband houdt met de verdrinking. De wet eist een oorzakelijk verband tussen nalatig gedrag en het overlijden.
Anders dan het OM gaat de rechtbank uit van een minder zware vorm van schuld. Niet bewezen is dat cliënt ‘zeer onvoorzichtig of nalatig’’ heeft gehandeld, wel dat hij ‘aanmerkelijk onvoorzichtig of nalatig’ is geweest. Deze graad van schuld is de lichtste vorm. Om die reden is de geëiste werkstraf van 240 uur niet gevolgd. Aan cliënt is een werkstraf van 120 uren opgelegd.
De collega-werknemer die tevens les gaf die dag is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur.
Het overlijden van de jongen is een verschrikkelijke en dramatische gebeurtenis voor de moeder en voor andere nabestaanden. De verdediging is zich hier terdege van bewust. Ook voor cliënt zijn de emotionele gevolgen groot. Of hoger beroep wordt ingesteld, is op dit moment nog niet bekend. De termijn om beroep in te stellen bedraagt veertien dagen.