Heden heeft de rechtbank in Assen uitspraak gedaan in de zaken tegen acht verdachten die volgens justitie betrokken waren bij een demonstratie bij het afvalverwerkingsbedrijf Attero in Wijster op 8 juni 2020. De acht cliënten werd overtreding van de Wet Openbare Manifestaties verweten. Enkele dagen voor de betoging had de plaatsvervangend voorzitter van de Veiligheidsregio Drenthe een verbod uitgevaardigd om met landbouwvoertuigen te demonstreren. De betoging richtte zich tegen het stikstofbeleid van de overheid. Eén cliënt is vrijgesproken, zeven zijn veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete.
Raadsman Tjalling van der Goot had ter zitting op 31 mei jl. diverse verweren gevoerd. Een deel hiervan zag op principiële punten. De rechter heeft deze verweren verworpen.
Volgens de verdediging was het besluit van de Veiligheidsregio niet rechtmatig. Het recht om te betogen is een in de wet en Verdragen vastgelegd grondrecht. Alleen in uitzonderlijke situaties mag dit grondrecht worden ingeperkt. Die inperking vergt een deugdelijke onderbouwing. Die onderbouwing ontbrak volgens de raadsman. De rechter verwijst in het vonnis naar een enigszins vergelijkbare kwestie in Groningen waarbij de Veiligheidsregio eveneens een verbod om met landbouwvoertuigen te demonstreren had uitgevaardigd. De voorzieningenrechter heeft daarna in een kort geding (voorlopig) geoordeeld dat het besluit rechtmatig was. Anders dan in Drenthe werd echter door de Veiligheidsregio Groningen ter onderbouwing van de inperking van het demonstratierecht verwezen naar bestuurlijke rapportages en naar eerder gevaarlijke verkeerssituaties in die provincie. Om die reden is het oordeel van de rechter in Assen dat de overwegingen van de voorzieningenrechter in Groningen van overeenkomstige toepassing zijn in de onderhavige strafzaken in de visie van de verdediging onjuist.
Daar komt bij dat het besluit van de Veiligheidsregio niet bij iedereen bekend was. Ook de reikwijdte van het verbod was onduidelijk. Zo is in de officiële beslissing opgenomen dat het ging om een “demonstraties waarbij landbouwvoertuigen worden ingezet”. Deze beslissing is niet gepubliceerd zoals bij algemeen verbindende voorschriften gebruikelijk is. Een deel van de cliënten was ter plaatse met een personenauto. Deze cliënten wisten niet dat het verbod ook betrekking had op een personenauto, temeer omdat de Veiligheidsregio op haar eigen website een persbericht had gepubliceerd met de mededeling dat het ging om een “verbod op het demonstreren met landbouwvoertuigen”. Dat kan niet anders worden uitgelegd dan dat personenauto’s welkom waren. De rechter verwerpt het verweer van de verdediging dat het verbod geen betrekking had op personenauto’s door (slechts) te overwegen dat dit berust op een onjuiste lezing van het besluit.
Tot slot is van belang dat een deel van de cliënten heeft verklaard niet te hebben gedemonstreerd. In een enkel geval was verklaard dat de cliënt aanwezig was ‘om te kijken’ of ‘werd opgehouden door een groep demonstranten’. De verdediging betoogde dat hiermee niet kan worden bewezen dat de cliënt een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de betoging en dus zou moeten worden vrijgesproken. De rechter heeft ook dit verweer verworpen. “Wat ook zij van de geloofwaardigheid van deze verklaring, hiermee staat vast dat de verdachte heeft deelgenomen aan de demonstratie”. Deze overweging is teleurstellend en in de visie onjuist, omdat via deze constructie eenieder die ter plaatse is kennelijk deelnemer is aan een demonstratie. De willekeurige voorbijganger, de toeschouwer, degene die in zijn auto wordt opgehouden door een stoet demonstranten, enz. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.
De rechter stelde begrip te hebben voor de standpunten van de demonstrerende personen en voor de impact die de stikstofregeling voor boeren en hun gezinnen heeft. De rechter sprake één cliënt vrij omdat niet kon worden bewezen dat deze bij de demonstratie voor de ingang van Attero aanwezig was. De andere zeven cliënten werden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 390,- met een proeftijd van één jaar.
Dee zeven veroordeelde cliënten zijn teleurgesteld en beraden zich op een hoger beroep. De termijn hiervoor is veertien dagen.
Klik hier voor een van de uitspraken.