Op 2 juli jl. diende ten overstaan van het gerechtshof de zaak tegen de 45-jarige voormalige eigenaar van Urban Garden Center. Ook de voormalige bedrijfsleider stond terecht. Beiden zijn door de rechtbank in Leeuwarden veroordeeld wegens overtreding van artikel 11a van de Opiumwet, een bepaling die per 1 maart 2015 het faciliteren van de grootschalige of professionele hennepteelt strafbaar stelt (ook wel de Wet Growshopverbod genoemd). Cliënt bestrijdt de aantijging en stelt juist zijn bedrijfsvoering zodanig te hebben ingericht dat geen verboden handelingen plaatsvonden.
De onderneming richtte zich met name op stadstuinieren en de teelt van groenten, bloemen en fruit. Het kan niet worden uitgesloten dat ook kwekers van hennep attributen inkopen. Deze kwekers waren echter niet als zodanig bekend. De bedrijfsvoering binnen het bedrijf was er op gericht dat alleen op kleine schaal voorwerpen werden verkocht. Om die reden stelde de verdediging dat cliënt niet wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat de voorraad bestemd was voor de professionele hennepteelt.
Het openbaar ministerie stelde ter zitting dat geen sprake was van “overweldigend bewijs”. Dit mede omdat de politie op last van de officier van justitie dadelijk na de inbeslagneming op 26 mei 2015 de voorraad heeft laten vernietigen. Daardoor heeft geen onderzoek kunnen plaatsvinden aan deze in beslag genomen spullen. Essentieel voor het bewijs is dat minst genomen een ernstig vermoeden bestaat dat de goederen bestemd zijn voor de grootschalige en professionele hennepteelt. Gelet op het feit dat in het magazijn spullen waren gestald die ook gebruikt zouden kunnen worden bij een (grote) hennepkwekerij, stelde het OM dat deze gezamenlijkheid van de goederen voldoende is voor het bewijs.
Raadsman Tjalling van der Goot voerde aan dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het aanhouden van een voorraad van goederen die ook in een hennepkwekerij gebruikt kunnen worden op zichzelf niet strafbaar is. Het gaat volgens de wetgever om de criminele intentie. Cliënt had de bedrijfsvoering met het oog op de wetswijziging per 1 maart 2015 juist aangepast, de grotere spullen uit het assortiment gehaald en zich juridisch laten adviseren. Bovendien kon met facturen en bonnen worden aangetoond dat slechts werd geleverd aan (legale) bedrijven en dat in de winkel in kleine hoeveelheden werd verkocht. De verdediging bepleitte vrijspraak.
Het hof doet uitspraak op 16 juli a.s. om 13.30 uur.