In het Advocatenblad van juni 2020 is een artikel gepubliceerd van Tjalling van der Goot. Onder de kop ‘De tekortkoming van artikel 529 Sv” schetst hij een situatie waarin gewezen verdachten worden tekort gedaan bij de uitoefening van hun recht om kosten te verhalen die zijn gemaakt in het belang van het strafrechtelijk onderzoek. Hoewel de wet helder is en gewezen verdachten dergelijke kosten kunnen terugvragen van de Staat, gaan rechters rigide om met deze wettelijke bepaling en stellen zij niet wettelijk geregelde eisen. Van der Goot bepleit een aanpassing van de wet en invoering van richtlijnen binnen het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht om rechters meer duidelijkheid te geven.
Klik hier voor het volledige artikel.
Kort samengevat komt het er op neer dat in artikel 529 van het Wetboek van Strafvordering geregeld is dat na afloop van de strafzaak kosten die door de verdachte zijn aangewend en die het belang van het onderzoek hebben gediend kunnen worden teruggevraagd. Daartoe wordt een verzoekschrift ingediend dat wordt behandeld door de gerechtelijke instantie waar de zaak het laatst is behandeld (rechtbank of gerechtshof). In de praktijk gaat het vooral om kosten die zijn gemaakt om een deskundigenverslag of om een voorlichtingsrapportage over de persoon van de verdachte op te maken.
De vraag is wanneer de kosten het belang van het onderzoek hebben gediend. De wet stelt voor vergoeding van die kosten niet als eis niet dat de rechter in de strafzaak de inhoud van de door de verdediging ingebrachte stukken moet hebben overgenomen. Als zo’n eis wordt ingelezen in de wet zou volgens Van der Goot de verdediging in een nadelige positie komen te verkeren omdat op voorhand natuurlijk niet is in te schatten of de rechter de inhoud van het in te brengen rapport of verslag zal omarmen of niet.
Volgens de wet wordt een stuk als processtuk – en dus als onderdeel uitmakend van het procesdossier – aangemerkt indien het voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissing redelijkerwijs van belang kan zijn. Een stuk kan voor de bewijsvraag van belang zijn, maar ook voor de strafmaat of voor andere in de strafzaak te nemen beslissing. Van der Goot haalt echter twee recente voorbeelden uit de rechtspraktijk aan waaruit blijkt dat stukken weliswaar als processtuk zijn aangemerkt – en dus als een stuk dat van belang kan zijn voor een in de strafzaak te nemen beslissing – maar waarin een verzoek om de kosten hiervoor na afloop van de zaak te vergoeden werd afgewezen. In de kern komen de redeneringen - van in casu het gerechtshof in Leeuwarden en de rechtbank in Overijssel – er op neer dat de rapportages uiteindelijk geen belangrijke rol hebben gespeeld bij de beslissing van de rechter. Daarmee wordt de vraag of de kosten worden vergoed afhankelijk gesteld van wat de rechter in de strafzaak met de inhoud van de ingebrachte stukken heeft gedaan. Zoals hiervoor reeds aangegeven, wordt die eis door de wet niet gesteld en leidt dit tot een nadeliger positie voor de verdachte. Die laatste zal zich immers voortaan wel drie keer bedenken om zelf onderzoek te bekostigen, ook al lijkt het in zijn belang. Dat kan ten kosten gaan van de kwaliteit van het strafrechtelijk onderzoek.
Indien in de wet wordt opgenomen dat processtukken geacht worden het belang van het onderzoek te hebben gediend, wordt duidelijk gemaakt dat – ook al neemt de rechter later de inhoud van een ingebracht rapport niet over – de kosten hiervoor toch vergoed worden. Ook ligt er een taak voor het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), een overleg van strafrechters – om oriëntatiepunten te formuleren over hoe moet worden omgegaan met verzoekschriften tot vergoeding van kosten die zijn aangewend in het belang van het onderzoek.
In een van de door Van der Goot aangehaalde uitspraken is uitspraak gedaan op het verzoek om de kosten te vergoeden zonder een voorafgaande (mondelinge) behandeling. Dat is in strijd met de wet. De verzoeker en zijn raadsman hadden daardoor geen gelegenheid gehad om te reageren op het standpunt van het OM. Ondanks deze fundamentele fout in de procedure, kan deze niet worden hersteld omdat de wet geen hoger beroep toestaat. Voor het uitsluiten van hoger beroep in dit soort procedures is geen goede reden te bedenken. Van der Goot stelt voor om de mogelijkheid van hoger beroep in de wet op te nemen.