Het door Kasper B. ingestelde cassatieberoep is op 26 mei jl. door de Hoge Raad verworpen. Cliënt werd in februari 2019 door het gerechtshof in Leeuwarden veroordeeld wegens moord op zijn ex-echtgenote Hilly Rogaar uit Veendam tot een gevangenisstraf van twintig jaren.
Volgens de verdediging had het hof het bewijs van opzet en voorbedachte raad onvoldoende onderbouwd. Het hof overwoog in zijn arrest onder meer dat cliënt “goed georganiseerd en planmatig” heeft opgetreden toen hij ’s nachts de woning van zijn ex-vrouw binnen ging en haar met een doekje met ether heeft bedwelmd. Cliënt heeft altijd verklaard dat hij geen vooropgezet plan had zijn ex te doden. Cliënt en zijn ex waren verwikkeld in een vechtscheiding. Er waren veel problemen over diverse aspecten rondom de scheiding. Cliënt heeft verklaard zijn ex een hak te willen zetten en haar door middel van de actie met ether laten weten dat zij “niet onoverwinnelijk” was. Over de gevolgen van zijn daad stelt cliënt niet te hebben nagedacht. Dat cliënt in de slaapkamer een kussen op het hoofd van zijn ex-vrouw heeft gelegd, is volgens cliënt gebeurd zonder druk uit te oefenen en om daarmee te voorkomen dat zij lawaai zou maken om slapende kinderen wakker te maken.
Volgens de Hoge Raad kan dit verweer echter niet slagen.
Door de uitspraak van de Hoge Raad is de veroordeling definitief. Op basis van de huidige regeling wordt cliënt in beginsel na ommekomst van 2/3 van de straf – dus na 13 jaar en vier maanden – voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Onze cliënt verblijft sinds zijn aanhouding in april 2016 in voorarrest. Er is op dit moment een wetsvoorstel aanhangig waarbij – onder meer – de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt beperkt, in die zin dat de duur van de voorwaardelijke invrijheidstelling maximaal twee jaren is. Het is nog niet bekend of die wet wordt aangenomen en zo ja, welke gevolgen die wet al hebben voor zaken waarin reeds een onherroepelijke einduitspraak is uitgesproken.