De 29-jarige (ex)barman van Danscafé Havana in Den Haag heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank in Den Haag achtte in haar vonnis van 13 maart jl. bewezen dat cliënt schuld had aan het zware letsel van een aantal bezoekers van het danscafé in juni 2012. Volgens de rechters is cliënt aanmerkelijk onvoorzichtig geweest bij een act met vuur. De brand ontstond bij deze act en werd door onze cliënt regelmatig opgevoerd. Daarbij werd brandbare vloeistof in een dienblad gegoten en nadien aangestoken. Dat had nimmer eerder tot problemen geleid.
Voor de vraag of sprake is van schuld is de vraag of het gevolg voorzienbaar was van belang. Door de verdediging is een deskundige ingeschakeld. Deze concludeerde dat de steekvlam voor een leek geheel niet voorzienbaar was. Cliënt heeft steeds aangegeven dat de gevolgen voor hem volstrekt onverwacht waren.
De rechtbank is in haar vonnis ongemotiveerd voorbij gegaan aan de conclusies van deze deskundige. De overweging van de rechtbank dat het “op grond van algemene ervaringsregels (...) voorzienbaar (is) dat het bijgieten van een licht ontvlambare vloeistof - zeker als dit gebeurd uit een plastic fles met normale schenkdop - op open vuur een oncontroleerbare en onverwachte steekvlam van enige omvang tot gevolg kan hebben” wordt door de verdediging betwist. Door het NFI is geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van het gebruikte bio-ethanol met open vuur.
In hoger beroep zal aan het gerechtshof de vraag worden voorgelegd of sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbaarheid – en dus van schuld. Naar verwachting zal het hoger beroep pas aan het einde van dit jaar kunnen worden behandeld.