Als het OM ruim twee jaar talmt met het afnemen van dna-materiaal na een veroordeling wordt het recht verspeeld om het dna op te nemen in de landelijke dna-databank. De beslissing kan grote gevolgen hebben voor de afname en verwerking van dna in oude zaken waarvan na een onderzoek in de zaak tegen Bart van U. (zaak Els Borst) sprake is.
De Rechtbank in Alkmaar heeft op 25 januari jl. een door Hans Anker ingediend bezwaarschrift namens een 20-jarige man uit Hoorn tegen de verwerking van dna gegrond verklaard. De cliënt van mr. Anker was inmiddels 20 jaar oud en was veroordeeld toen hij nog maar 16 jaar oud was. Pas na 29 maanden na dat vonnis kwam er een bevel van het Openbaar Ministerie om dna-materiaal af te staan. De plicht om dna af te staan bestaat op grond van de Wet dna bij veroordeelden. Op basis van deze wet moet eenieder die wegens een misdrijf is veroordeeld tot – kortweg – een gevangenisstraf, jeugddetentie of een taakstraf dna afstaan ten behoeve van opname in de dna-databank.
De raadsman deed een beroep op de rechtszekerheid en ook op de wetsgeschiedenis. Uit die wetsgeschiedenis blijkt dat een dergelijk bevel zo spoedig als mogelijk moet plaatsvinden. Bij de beslissing om de bezwaren gegrond te verklaren speelt het lange tijdsverloop een grote rol. Dit is ook van belang in verband met toekomstige zaken in deze sfeer. Na fouten rond dna-afname in de zaak van Bart van U. verscheen er namelijk een rapport van een onderzoekscommissie waarna het Openbaar Ministerie besloot in vele oude zaken alsnog over te gaan tot het doen afnemen van DNA-materiaal.
Advocaten zullen bovengenoemde beslissing gebruiken om te voorkomen dat het afgenomen DNA-materiaal ook daadwerkelijk verwerkt zal worden in de dna-databank.