Wim Anker is columnist voor het tijdschrift Middelpunt. Dit blad verschijnt maandelijks huis aan huis in Midden Fryslân. Onderstaande column is in het blad gepubliceerd.
“Te vroeg gejuicht.
Dikwijls is er sprake van euforie binnen het rechercheteam en/of het Openbaar Ministerie als een verdachte bekent of er blijkt sprake te zijn van een 100% DNA-match.
Hierbij enige kanttekeningen:
a. Als een verdachte het strafbare feit bekent is er nog niet sprake van een ronde zaak. Er is voor de rechter meer nodig om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. Er staat in art. 341 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering: “Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de opgaven van den verdachte.”
Iemand kan immers om verschillende redenen een valse bekentenis afleggen. Hij kan onder druk gezet zijn door de politie of het criminele milieu. De verdachte kan ook een fantast zijn of behoefte hebben aan aandacht. Hij kan ook de schuld op zich nemen om anderen uit de wind te houden.
Conclusie: een bekentenis van een verdachte is slechts een begin van bewijs. De politie moet door rechercheren. Op dit punt gaat het zo nu en dan fout. Politie en OM leunen achterover en denken: “De zaak is opgelost.” Dat is een valkuil in de praktijk. In het recente verleden hebben verdachten zeer ernstige delicten bekend (moord en verkrachting), terwijl achteraf kon worden vastgesteld dat de betrokkene volstrekt onschuldig was. Dus na een bekentenis niet de vlag op het politiebureau, maar voortgaan met het onderzoek en (mogelijke) alternatieve scenario’s uitsluiten.
b. Ook als er sprake is van een 100% DNA-match juichen dikwijls politie en Openbaar Ministerie: “We hebben ‘m.” De realiteit is anders.
In de praktijk zien we vaak dat een DNA-spoor van de verdachte wordt aangetroffen op een helm, handschoen, sigarettenpeuk, koffiebekertje of frisdrankflesje. Dat zijn verplaatsbare objecten en voorzichtigheid is dan geboden! Als b.v. via DNA-onderzoek vast komt te staan dat de haar op het lijk 100% afkomstig is van de persoon X dan zegt dat nog niet zoveel. Een haar kan immers op talloze wijzen van plaats veranderen, b.v. door de wind of door fysiek contact met andere personen. De enige heldere conclusie die kan worden getrokken is dat die haar inderdaad van de persoon X is. Dat wil echter niet zeggen dat X op de plaats van het delict is geweest en al helemaal niet dat X de moord heeft gepleegd.
Al enige jaren stellen wij als advocaten in de rechtszaal dat criminelen soms een dwaalspoor creëren. Men neemt haren, sigarettenpeuken, koffiebekertjes, etc. (met daarop DNA-sporen van anderen) mee en laat die achter op de plaats delict.
Pas in 2014 was er een rechterlijk college dat oog had voor deze praktijk. Het gaat om een vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 9 juli 2014. Een citaat: “Mede gelet op de verklaring van de verdachte dat hij inderdaad Marlboro sigaretten rookt en wel vaker in de buurt van de kerk is, kan niet genoegzaam worden uitgesloten dat de sigarettenpeuk op andere wijze dan door toedoen van de verdachte voor de wc in de kerk is terechtgekomen. De peuk kan immers door de dader bewust in de kerk zijn achtergelaten, teneinde de verdenking op iemand anders te laden of de peuk kan onbewust onder het schoeisel van de dader de kerk zijn binnengebracht.”
Dit staat in schril contrast met mijn beginperiode in de advocatuur (1981). Toen gingen mijn cliënten op pad met een priem en een breekijzer…
Conclusie: als advocaten moeten wij nauwgezet het werk van politie en Openbaar Ministerie controleren. Wij zijn de waakhonden van het rechtsbedrijf en dienen regelmatig “woef” te roepen. Politie en OM moeten dus niet te vroeg juichen!"