De Tweede Kamer is voorstander van de invoering van een onbeperkt spreekrecht voor slachtoffers in strafzaken. Dat bleek tijdens een debat deze week over een wetsvoorstel dat door de Minister van Veiligheid en Justitie is ingediend. Op grond van dat voorstel mogen slachtoffers voortaan ook zeggen wat ze – bijvoorbeeld - vinden van de schuld van de verdachte en wat de straf zou moeten worden. Tot dusver mogen slachtoffers zich in de strafzaak tegen de verdachte slechts uitlaten over de gevolgen die het strafbare feit heeft gehad. Met het plan schiet de bewindspersoon door. Hij brengt de spreekwoordelijke weegschaal van Vrouwe Justitia in onbalans. Juist de gelijkheid tussen het openbaar ministerie en de verdediging is een fundament voor een eerlijk en zorgvuldig proces.
Ook ik begrijp de gevoelens van slachtoffers. Dat tot op zeker hoogte met deze gevoelens rekening wordt gehouden in de strafzaak tegen de verdachte, is evenzeer te begrijpen. Maar het strafproces draait niet om het slachtoffer. In onze wetten is vastgelegd dat in een strafproces één persoon centraal staat, te weten die van de verdachte. Het wetsvoorstel lijkt dit uitgangspunt te ondermijnen. Bovendien is de rechtszaak niet bedoeld voor rouwverwerking, hoezeer het verdriet van slachtoffers en/of nabestaanden ook valt te begrijpen.
Belangrijk is dat in het strafproces sprake is van een verdachte en (veelal ook) van een slachtoffer. Het wetsvoorstel lijkt uit te gaan van een proces waarin sprake is van een dader en een verdachte. De persoon die zich voor de strafrechter moet verantwoorden moet echter voor onschuldig worden gehouden totdat een onafhankelijke rechter de verdachte heeft schuldig bevonden. Dat een slachtoffer zich op basis van de huidige wet mag uitlaten over de gevolgen en impact van een strafbaar feit staat reeds op gespannen voet met het uitgangspunt dat de rechter pas daarna vaststelt of de verdachte voor dit feit strafrechtelijk verantwoordelijk is. Het uitbreiden van het spreekrecht op de wijze zoals thans wordt voorgesteld, breekt volledig met dit principe. In de praktijk blijkt niet zelden dat een slachtoffer geen slachtoffer blijkt te zijn omdat de door het ‘slachtoffer’ benoemde feiten toch anders blijken te zijn. De term ‘aangever’ doet dan meer recht.
De verdachte krijgt bovendien in dit voorstel ineens twee of meer aanklagers tegenover zich, te weten de officier van justitie en het slachtoffer. Soms zijn er zelfs meerdere slachtoffers. Hiermee wordt de rechtspositie van de verdachte ter terechtzitting uitgehold. Als de officier van justitie gewoon zijn werk doet, heeft hij voorafgaande aan de terechtzitting een gesprek met het slachtoffer. Hetgeen in dat gesprek is besproken kan door de officier van justitie ter zitting zakelijk worden vertaald. Daarbij komt dat de officier van justitie juridisch is onderlegd en weet welke (on)mogelijkheden er zijn ten aanzien van het bewijs en om een straf op maat te eisen voor de verdachte. Een slachtoffer heeft die achtergrond niet. In mijn optiek heeft een - emotionele – wens van een slachtoffer om een standpunt in te nemen over het bewijs en om een zekere straf op te leggen geen effect, en dus geen toegevoegde waarde. Sterker nog, het is niet uit te sluiten dat slachtoffers zullen worden teleur gesteld omdat ze de idee krijgen dat er door de rechters niet naar hun strafwens is geluisterd. Bovendien kunnen slachtoffers door de verdediging als getuige worden gehoord nadat zij zich hebben uitgelaten over de feiten in het dossier. Dat is geen wenselijke situatie voor slachtoffers.
De positie van slachtoffers is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Op zichzelf is daarmee niets mis. Het wordt anders indien het versterken van de positie van het slachtoffer ten koste gaat van de rechtspositie van een verdachte, per slot van rekening de persoon waar het hele strafproces om draait. Met de huidige plannen raakt het evenwicht in de rechtszaal zoek. Zorgvuldige rechtspraak komt onder druk te staan. Zorgvuldigheid is ook in het belang van een slachtoffer. Op 2 juni a.s. stemt de Kamer over het voorstel. Ik hoop dat de leden van de Kamer in ieders belang dit wetsvoorstel niet zullen steunen.
Tjalling van der Goot