Het gerechtshof in Den Haag behandelt op vrijdag 3 april a.s. vanaf 13.30 uur het hoger beroep in de zaak tegen een 30-jarige (ex)barman van Danscafé Havana in Den Haag. In het danscafé ontstond in juni 2012 brand. Daarbij raakten enkele bezoekers gewond.
De rechtbank in Den Haag achtte vorig jaar bewezen dat cliënt schuld had aan het zware letsel van een aantal bezoekers van het danscafé. Volgens de rechters is cliënt aanmerkelijk onvoorzichtig geweest bij een act met vuur waardoor brand ontstond. Deze act werd door onze cliënt regelmatig opgevoerd. Daarbij werd brandbare vloeistof in een dienblad gegoten en nadien aangestoken. Dat had nimmer eerder tot problemen geleid. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 102 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk op. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is gelijk aan de periode die cliënt reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Voor de vraag of sprake is van schuld is van belang of het gevolg voorzienbaar was. Door raadsman Tjalling van der Goot was een deskundige ingeschakeld. Deze concludeerde dat de steekvlam voor een leek geheel niet voorzienbaar was. Cliënt heeft steeds aangegeven dat de gevolgen voor hem volstrekt onverwacht waren.
De rechtbank is in haar vonnis ongemotiveerd voorbij gegaan aan de conclusies van deze deskundige. De overweging van de rechtbank dat het “op grond van algemene ervaringsregels voorzienbaar (is) dat het bijgieten van een licht ontvlambare vloeistof - zeker als dit gebeurt uit een plastic fles met normale schenkdop - op open vuur een oncontroleerbare en onverwachte steekvlam van enige omvang tot gevolg kan hebben” wordt door de verdediging betwist. Door het NFI is geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van het gebruikte bio-ethanol met open vuur.
In hoger beroep zal aan het gerechtshof de vraag worden voorgelegd of sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbaarheid – en dus van schuld.