De Hoge Raad heeft vandaag het cassatieberoep in de zaak van de dodelijke flatbrand in Utrecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarmee is de door het gerechtshof opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren wegens doodslag definitief.
Volgens het hof had onze cliënt, een 47-jarige man uit Utrecht, op 28 augustus 2012 in zijn woning aan de Schonauwersingel in de wijk Hoograven in zijn woonplaats zijn echtgenote in de slaapkamer mishandeld en haar nadien in brand gestoken. De echtgenote is bij het incident om het leven gekomen. Onze cliënt heeft altijd ontkend. Er is geen hard bewijs. De verdediging had in eerste aanleg en in hoger beroep omstandig aangevoerd dat een alternatief scenario aannemelijk was en dat dit minst genomen niet kan worden uitgesloten. Volgens cliënt heeft het slachtoffer zichzelf mishandeld en in brand gestoken.
In eerste aanleg en in hoger beroep voerde Tjalling van der Goot de verdediging. Jan Boksem stond cliënt in de cassatieprocedure bij.
In cassatie werd aangevoerd dat het door de verdediging geschetste scenario in de bewijsmiddelen niet werd uitgesloten. Nu het hier ging om een (reële) mogelijkheid die onverenigbaar was met de bewezenverklaring, zou moeten worden geconstateerd dat het bewijs niet sluitend is. De Hoge Raad volgde deze redenering echter niet en heeft het cassatieberoep dus vandaag niet-ontvankelijk verklaard.
Onze cliënt zal normaal gesproken in de zomer van 2020 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.