De rechtbank in Assen zal zich uitlaten over een principieel aspect in een tbs-kwestie. Volgens raadsman mr. Evert van der Meer is een recent in werking getreden wet strijdig met een nieuwe bepalingen in diezelfde wet. De wetgever heeft kennelijk niet over deze tegenstrijdigheid nagedacht. De raadsman heeft de rechtbank gevraagd de vordering tot verlenging van de tbs af te wijzen, in strijd met een nieuw ingevoerde wetsbepaling.
Een inmiddels 39-jarige man verblijft in een tbs-kliniek. In verband met geweldfeiten is door de rechtbank tbs met voorwaarden opgelegd. Omdat cliënt zich niet aan deze voorwaarden hield is in 2006 deze tbs omgezet in een tbs met dwangverpleging. Het OM vorderde ter zitting op 18 juli jl. verlenging van de tbs-maatregel voor de duur van twee jaren. Het Pieter Baan Centrum adviseerde om de tbs-maatregel te stoppen.
Wat is nu zo principieel?
Per 1 juli 2013 is een wet in werking getreden die de mogelijkheden tot dwangbehandeling in een justitiële inrichting verruimt. In de wet is opgenomen: “Beëindiging van de terbeschikkingstelling vindt niet plaats dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.”
Overgangsrecht is niet bekend. Volgens deze nieuwe wet moet dus in alle gevallen eerst sprake zijn van minimaal één jaar voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging voordat een tbs maatregel beëindigd kan worden.
De verdediging is van mening dat de wetswijziging tot andere consequenties moet leiden.
Uitgangspunt in de wet is immers dat de termijn van terbeschikkingstelling wordt verlengd met één of twee jaar indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. Er moet aan dit gevaarcriterium zijn voldaan alvorens de tbs kan worden verlengd. Indien de rechter van mening is dat aan het gevaarcriterium niet is voldaan, kan de rechter niets anders doen dan de vordering van het OM tot verlenging van de tbs afwijzen. Tbs is slechts mogelijk indien de veroordeelde gevaar oplevert.
Los van het feit dat de wetgever termen gebruikt die onjuist zijn (een rechter beëindigt geen tbs, de rechter wijst de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de tbs slechts af of toe), ‘bijten’ twee bepalingen in het wetboek van strafrecht. Indien er geen gevaar meer is, moet de rechter de vordering van het OM afwijzen. Aan de nieuwe bepaling die inhoudt dat slechts tot beëindiging (kennelijk bedoeld als afwijzing van de vordering verlenging tbs) kan worden overgegaan nadat eerst een jaar de tbs voorwaardelijk is beëindigd, komt de rechter dan niet toe. Het stoort de verdediging dat klaarblijkelijk over deze tegenstrijdigheid en dus over gerezen onduidelijkheden in de rechtspraak niet althans niet goed is nagedacht. Op grond van de nieuwe bepaling zou de rechter de tbs moeten verlengen onder gelijktijdige voorwaardelijke beëindiging van de tbs. De rechter laat dan de tbs in stand, terwijl de veroordeelde geen gevaar meer oplevert.
Raadsman Van der Meer heeft de rechtbank verzocht de vordering van het OM af te wijzen, in strijd met de meest recente wetswijziging. Voor zover bekend is dit de eerste keer dat een dergelijke verzoek door een rechter moet worden beoordeeld.
De rechtbank doet uitspraak op 1 augustus om 13.00