Op donderdag 27 juni 2013 diende de zaak tegen een inmiddels 20-jarige inwoner van Leeuwarden. Cliënt diende zich verantwoorden in hoger beroep bij het gerechtshof te Leeuwarden in verband met de verdenking van twee maal een poging tot doodslag tijdens de visserijdagen in Harlingen op 2 september 2012. In februari van dit jaar heeft de rechtbank te Leeuwarden onze cliënt in verband hiermee veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, nadat de officier van justitie een jeugddetentie van 24 maanden had geëist.
De verdediging was het oneens met dit vonnis en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
Ter discussie staat niet dat cliënt twee mensen (ernstig) heeft verwond met een mes en dat dit tot het overlijden van de aangevers had kunnen leiden. Namens hem is dan ook geen vrijspraak bepleit. Wel is bepleit dat cliënt zich diende te verdedigen tegen een wederrechtelijke aanval van een ander, maar dat hij, vanwege een hevige emotie, daarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Cliënt zou na een ruzie met een mes (dat hij nog in zijn zak had, nadat hij ’s middags had gesleuteld aan een motor) de aangevers hebben weggeduwd. Daarbij zijn de aangevers in de nek resp. de buik geraakt.
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de eerste aangever cliënt inderdaad heeft aangevallen en dat cliënt zich daartegen mocht verdedigen. Ten aanzien van de tweede aangever, mócht cliënt gerechtvaardigd denken dat hij werd aangevallen. De rechtbank was echter vervolgens van oordeel dat het middel dat cliënt heeft gekozen om zich te verdedigen (het mes) volstrekt disproportioneel was. Naar het oordeel van de rechtbank was dit niet het gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Het beroep op noodweer(exces) werd daarom verworpen.
De officier van justitie vond, alles overwegende, dat in het geval van cliënt het jeugdstrafrecht diende te worden toegepast. Cliënt was ten tijde van de feiten 19 jaar en in dat geval biedt de wet de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen in plaats van het reguliere strafrecht. Hierbij zijn de strafmaxima lager en bovendien is meer aandacht voor de verdere ontwikkeling van de jeugdige. De rechtbank was het hiermee niet eens en heeft cliënt afgestraft volgens het reguliere strafrecht. Ook de advocaat-generaal is van mening dat het reguliere strafrecht moet worden toegepast. Zij heeft aansluiting gezocht bij het vonnis van de rechtbank en nu een gevangenisstraf van 7 jaar geëist.
Raadsvrouwe mr. Amrah Hertogs is van mening dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, alsmede de persoonlijke omstandigheden van cliënt. Over deze aspecten is nu een oordeel gevraagd van het gerechtshof. De verdediging heeft bepleit dat cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging in verband met het beroep op noodweerexces. Er was wel degelijk sprake van heftige emoties bij cliënt, waardoor hij een te zwaar middel heeft ingezet ter verdediging.
Voorts is de verdediging van mening dat in het geval van cliënt het jeugdstrafrecht zou dienen te worden toegepast, gelet op het feit dat een psycholoog heeft vastgesteld dat cliënt op een lagere leeftijd functioneert dan zijn kalenderleeftijd. Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met alle omstandigheden en in dat licht bezien een te hoge straf heeft opgelegd.
Het hof doet op donderdag 11 juli a.s. om 13.30 uur uitspraak.