Mr. Hans Anker heeft in een redactioneel artikel in de Nieuwsbrief Strafrecht van 21 juni jl. bepleit dat de Hoge Raad terugkomt op eerdere rechtspraak.
Een strafzaak moet volgens het recht worden afgedaan binnen een redelijke termijn. Grofweg houdt dit in dat een zaak binnen twee jaren nadat de verdachte is gehoord met een vonnis moet zijn afgerond. Voor jeugdigen en voor verdachten in voorarrest is in beginsel een termijn van zestien maanden redelijk.
Indien de verdachte niet binnen een redelijke termijn wordt berecht kon dat in extreme gevallen vroeger leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Met zo’n oordeel heeft het OM door de trage procedure het recht verspeeld om de verdachte nog te vervolgen. In 2008 heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid op een trage berechting niet meer mogelijk is. Compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn moet worden gezocht in strafvermindering.
De praktijk leert dat feitenrechters (rechtbanken en gerechtshoven) ongelukkig zijn met de onmogelijkheid om in gevallen waarin de redelijke termijn (fors) is overschreden het OM niet meer met een niet-ontvankelijkheid te sanctioneren. De prikkel voor het OM om voortvarend te vervolgen is door de uitspraak van de Hoge Raad weggevallen.
Mr. Hans Anker bepleit in zijn artikel dat de Hoge raad terugkomt op deze rechtspraak. De hoogste rechter in ons land heeft in het recente tongzoenarrest (tongzoen is geen verkrachting) reeds blijk gegeven niet doof te zijn voor kritiek op zijn eigen rechtspraak.
Klik hier voor het artikel.