Na afloop van de tweede zittingsdag van vandaag in het hoger beroep in de zaak tegen Robert M, de hoofdverdachte in de Amsterdamse zedenzaak, heeft de raadsman van diverse ouders van betrokken kinderen laten weten dat zijn cliënten ‘witheet’ zijn. Dit in verband met het feit dat Robert M. in het huis van bewaring in Vught verblijft op een afdeling met bijzondere zorg, een zogeheten PPC (Penitentiair Psychiatrisch Centrum). Binnen een PPC wordt bijzondere zorg gegeven aan een verdachte. De raadsman liet voorts weten dat zijn cliënten ontstemd zijn over het feit dat onze cliënt in het PPC therapieën aangeboden krijgt. De raadsman stelt minister Opstelten een brief te zullen sturen met het – kennelijke – verzoek het verblijf van Robert M. binnen het PPC te beëindigen.
De verdediging, bestaande uit Tjalling van der Goot en Wim Anker, heeft op zichzelf begrip voor de bij de ouders van de kinderen levende emoties. Zij realiseert zich dat haar cliënt ernstige verwijten worden getroffen en dat de zaak uiterst gevoelig ligt. Desalniettemin meent de verdediging dat de ontstane ophef om meerdere redenen onterecht en ongenuanceerd is.
1. Er zijn in Nederland vijf PPC’s. Volgens informatie van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie bevonden zich (vorig jaar) 676 mensen in een PPC, waarvan 204 in Vught. In tegenstelling tot hetgeen de raadsman van de ouders beweert, is cliënt dus geen uitzondering. Cliënt heeft geen status aparte.
2. Cliënt verblijft al ruim twee jaren op een dergelijke afdeling met bijzondere zorg. Het verblijf aldaar is in eerste aanleg ten overstaan van de rechtbank in de openbaarheid besproken. Het is minst genomen markant dat ‘oud nieuws’ ruim twee jaar later tot commotie leidt. Klaarblijkelijk zijn de ouders na de behandeling in eerste aanleg onjuist of onvolledig voorgelicht. Wellicht had goede informatie destijds omtrent het verblijf van cliënt in het PPC de huidige ophef kunnen voorkomen.
3. Cliënt is verdachte. Hij heeft plichten en rechten zoals andere verdachten. Het kan en mag niet zo zijn dat voor één persoon, enkel omdat hij Robert M. heet, een uitzondering op de geldende regels wordt gemaakt.
4. Door diverse deskundigen is geconcludeerd dat bij onze cliënt sprake is van een stoornis. De gedragsdeskundigen adviseren een tbs-behandeling. Het is om die reden duidelijk dat onze cliënt de bijzondere zorg nodig heeft.
5. Het verblijf in het PPC is er mede op gericht om te voorkomen dat de stoornis niet verhardt en dat cliënt daardoor te zijner tijd niet of nauwelijks meer behandelbaar zou zijn. De pre-behandeling in het PPC is dus mede bedoeld om detentieschade tegen te gaan.
6. Tot slot merkt de verdediging op dat het voor een ieder duidelijk moet zijn dat onze cliënt om veiligheidsredenen niet op een reguliere afdeling in het huis van bewaring kan worden geplaatst. Ook het openbaar ministerie heeft heden in de media bevestigd dat cliënt mede voor zijn eigen veiligheid op een afdeling met bijzondere zorg moet worden geplaatst.
Kortom, het verblijf van Robert M. in een PPC duurt reeds enkele jaren, is noodzakelijk en is – gelet op het voorgaande – logisch en gerechtvaardigd. De verdediging kan zich dan ook in het geheel niet herkennen in de kritiek van de raadsman van de ouders en gaat er van uit dat de minister de huidige detentiesituatie van cliënt laat voortduren.