Het gerechtshof in Arnhem heeft heden de 53-jarige Peter M., hoofdverdachte in de Groninger HIV-zaak, veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. Volgens het hof heeft cliënt zich samen met diens echtgenoot in de jaren 2005 en 2006 schuldig gemaakt aan het injecteren/inspuiten van meerdere mannen met hiv-geïnfecteerd bloed. Het hof oordeelde dat een oorzakelijk verband tussen de besmetting en de gedragingen niet is aan te tonen. Wel is in die gevallen sprake van een poging om een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hof heeft met deze uitspraak vier jaren minder gevangenisstraf opgelegd dan eerder door het gerechtshof in Leeuwarden was opgelegd.
De zaak is bij het hof in Arnhem terecht gekomen nadat de Hoge Raad een door de verdediging ingesteld cassatieberoep gegrond had verklaard en naar het hof in Arnhem had verwezen. Anders dan het gerechtshof in Leeuwarden acht het hof thans niet bewezen dat cliënt zich heeft schuldig gemaakt aan (voltooide) zware mishandeling. Het is, volgens het hof, niet hoogstonaannemelijk dat de geconstateerde hiv-besmettingen bij de slachtoffers niet het gevolg zijn van de bewezen verklaarde feiten. De besmettingen zouden volgens het hof ook het gevolg kunnen zijn geweest van onbeschermde seks tussen een slachtoffer en een met hiv besmette andere persoon.
Het hof acht bewezen dat cliënt samen met anderen in een aantal gevallen heeft gepoogd om een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Volgens het hof is een hiv-besmetting zwaar lichamelijk letsel, met name vanwege de ernstige medische en psychische gevolgen voor de slachtoffers.
Het hof heeft acht jaren gevangenisstraf opgelegd. Dat is vier jaren minder dan het gerechtshof in Leeuwarden eerder had opgelegd. De rechtbank in Groningen legde eerder nog negen jaren op. Cliënt verblijft reeds zo’n vijfeneenhalf jaar in voorarrest. Na ommekomst van twee derde van de opgelegde gevangenisstraf worden verdachten/veroordeelden voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Gelet op het feit dat cliënt langer in voorarrest zou verblijven dan nu aan straf bij arrest is opgelegd, heeft het hof afgelopen week het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Raadsman mr. Jan Boksem zal met zijn cliënt overleggen of tegen de uitspraak beroep in cassatie wordt ingesteld. De termijn binnen welke cassatieberoep kan worden aangetekend, bedraagt veertien dagen.