Jan Boksem heeft zich in een redactioneel artikel in het vaktijdschrift Nieuwsbrief Strafrecht recent kritisch uitgelaten over de mogelijkheden van schadevergoeding voor gewezen verdachten. Naast de – min of meer – forfaitair vastgestelde vergoedingen voor de dagen die in detentie zijn doorgebracht en die door de strafrechter in een eenvoudige procedure kunnen worden toegekend, kan een gewezen verdachte aanvullende schade claimen via de civiele rechter. Van de gewezen verdachte wordt dan echter verlangd dat hij zijn onschuld aantoont. Een enkele vrijspraak omdat de rechter het wettig en overtuigende bewijs niet aanwezig heeft geacht, is daarvoor onvoldoende. Het lijkt bijna duivelsbewijs. Boksem vraagt zich af of deze eis in het civiele recht in overeenstemming is met de zogeheten onschuldpresumptie in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (i.e. dat eenieder voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan). Boksem juicht het toe dat het gerechtshof in Den Haag in een civiele procedure waarin schadevergoeding na een vrijspraak is gevorderd, prejudiciële vragen aan de Hoge Raad heeft gesteld. Dergelijke vragen kunnen in lopende procedures worden gesteld om een antwoord te verkrijgen op een rechtsvraag, waarna de feitenrechter met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad een beslissing kan nemen.
In zijn artikel geeft Boksem voorts aan dat de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen tot dusverre alleen bestaat in het civiele recht en in belastingzaken. In het strafrecht bestaat die mogelijkheid dus niet. Wel wordt in het nieuwe Wetboek van Strafvordering plaats ingeruimd voor deze bijzondere procedure. In de voorgestelde formulering moet het dan gaan om rechtsvragen met een “zaaksoverstijgend belang”. Volgens Boksem is de voorgestelde prejudiciële procedure vooral voor juristen interessant. Verdachten en slachtoffers ervaren in de praktijk vooral nadelen. De voorlopige hechtenis zal (veel) langer gaan duren, de periode van onzekerheid wordt verlengd en de kosten van rechtsbijstand voor verdachten die geen gebruik maken van een toegevoegde raadsman lopen op. “Je zal maar zes maanden langer in voorarrest moeten doorbrengen, omdat een rechter het interessant vindt om – met het oog op de rechtsontwikkeling en vanwege het zaaksoverstijgend belang dat met de vraag gemoeid is – een rechtsvraag aan de Hoge Raad te stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, terwijl jij denkt aannemelijk te kunnen maken dat je het feit waarvan je wordt beschuldigd, niet hebt begaan. Probeer in zo’n geval als raadsman maar aan de cliënt uit te leggen dat met de vertraging een hoger belang wordt gediend, namelijk dat van de rechtsvorming.”
Boksem bepleit de invoering van een vetorecht voor de verdediging, in die zin dat zij de mogelijkheid krijgt om ‘nee’ te zeggen tegen prejudiciële procedures in gevallen waarin zij daarbij geen reëel belang heeft en zij door de vertraging die het gevolg is van het stellen van vragen aan de Hoge Raad enig relevant nadeel ondervindt.