Van vijf cliënten in de A7-blokkadezaak mag het DNA niet worden opgenomen in de databank van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Bij twee cliënten zijn bij de DNA-afname fouten gemaakt in een formulier. Hun bezwaren zijn om die reden formeel gegrond verklaard. In totaal zijn negen bezwaarschriften tegen de dna-opslag door de rechtbank in Leeuwarden behandeld.
De raadkamer van de rechtbank heeft in alle zaken overwogen dat de feiten waarvoor cliënten – al dan niet onherroepelijk - zijn veroordeeld niet dna-waardig zijn. Dna zal geen rol spelen bij de opsporing en vervolging van dergelijke feiten.
“De rechtbank overweegt dat klager is veroordeeld wegens een misdrijf omschreven in artikel 67, lid 1, Sv. In dat geval moet de officier van justitie bevelen dat klaagsters celmateriaal wordt afgenomen ter opname in de DNA-databank, tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat die opname in de databank, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde (artikel 2, lid 1, Wet DNA-V). Als die uitzondering zich voordoet, mag klagers DNA niet worden afgenomen of verwerkt.
Volgens de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie ziet de ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij doorgaans geen celmateriaal wordt achtergelaten, althans DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing. Bekende - maar in de jurisprudentie niet onomstreden voorbeelden zijn meineed, valsheid in geschrift, schuldheling, verduistering (Kamerstukken II, 2002/03, 28 685, nr. 3, p.10 en nr. 5, p. 14), fraude, witwassen, oplichting, bezit van kinderporno, mondelinge bedreiging of belediging.
De rechtbank is van oordeel dat zich in dit geval de uitzondering van art. 2, lid 1 sub b, Wet DNA-V voordoet, gelet op de aard van de misdrijven ‘versperren van een openbare weg’ en ‘door feitelijkheden een ander dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden’. Uit het dossier volgt niet dat bij de opsporing van deze misdrijven gebruik is gemaakt van DNA-onderzoek als opsporingsmiddel. De opsporing heeft, zo volgt uit de stukken, plaatsgevonden op grond van feitelijke waarneming door de politie van ter plaatse aanwezige personen en aanwezige voertuigen met kentekens, in combinatie met verhoor van verdachten, aangevers en getuigen. Voorts acht de rechtbank van belang dat in het veroordelend vonnis werd vrijgesproken van geweldshandelingen en van bedreiging met geweld, tenlastegelegd in de feiten 2 en 3. Bewezenverklaard zijn sterk samengevat - de feitelijkheden ‘dwingen tot afremmen’, ‘dwingen tot stoppen’, ‘dwingen tot het dulden dat zij in een file terechtkwamen’ en ‘dwingen te dulden dat zij hun reis niet konden vervolgen’. Veroordeelden hebben dit gedaan door als bestuurders of inzittenden in hun voertuigen autobussen in te halen, af te remmen en autobussen te blokkeren. De rechtbank ziet niet hoe daarin opsporing door DNA-onderzoek praktisch gesproken een rol van betekenis had kunnen spelen.”
De raadkamer overweegt dat vervolgens moeten worden onderzocht of dna toch moet worden opgeslagen omdat aannemelijk is dat de klager zal recidiveren in een ander soort misdrijf waarvoor DNA-onderzoek wel van belang is, of omdat klager in het verleden ook andersoortige misdrijven heeft gepleegd waarbij doorgaans wel celmateriaal achterblijft. In twee gevallen oordeelde de raadkamer dat de eerdere contacten met justitie aanleiding gaven te veronderstellen dat er gevaar is voor herhaling van ‘dna-waardige’ strafbare feiten. De bezwaren van deze twee cliënten zijn ongegrond verklaard. In vijf gevallen heeft het strafblad geen enkele aanleiding gegeven om voor herhaling te vrezen. Hun bezwaren zijn gegrond verklaard.
In twee gevallen stelde de verdediging dat de politie procedurefouten had gemaakt bij de afname van celmateriaal. De rechtbank deelt dat standpunt. “Gelet op de mate van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die de afname van celmateriaal maakt, mag worden verwacht dat de afname zorgvuldig gebeurt, ook qua administratieve vastlegging.” De bezwaren van deze twee cliënten zijn om die reden eveneens gegrond verklaard.
Raadsman Tjalling van der Goot is verheugd met de uitspraken. De cliënten hebben zeer bewust bezwaar gemaakt. Zij zijn het immers oneens met het feit dat hun dna in de databank wordt opgeslagen en nemen hierin een principieel standpunt in. Zij zijn blij dat de rechtbank deze principes honoreert.
Inmiddels hebben nog twee andere cliënten in de A7-blokkadezaak bezwaar gemaakt. Die bezwaarschriften zijn nog niet behandeld. De cliënte die door de rechtbank als aanjager van de feiten is gezien – Jenny Douwes – heeft nog geen celmateriaal afgestaan. Zij heeft wel aangegeven bezwaar te willen maken zodra celmateriaal is afgestaan. Van der Goot zal dan namens haar een bezwaarschrift indienen. De termijn om bezwaar te maken bedraagt veertien dagen na de afname.
De beslissingen van de raadkamer in de dna-kwestie hebben geen invloed op de strafzaak. Het hoger beroep dient van 24 tot en met 27 september a.s. bij het gerechtshof in Leeuwarden.
Klik hier voor de uitleg van de rechtbank over de dna-uitspraken en voor de links naar de diverse beslissingen.