Vandaag heeft de verdediging voor achttien cliënten in de zogeheten A7-blokkadezaak hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank in Leeuwarden van twee weken terug. De rechtbank veroordeelde onze cliënten wegens het medeplegen van het blokkeren van een snelweg en het medeplegen van dwang. Aan de cliënten werden werkstraffen tussen de 80 en 200 uren opgelegd. Aan onze cliënte Douwes werd wegens opruiing 240 uren taakstraf opgelegd. Alle cliënten werden vrijgesproken van het verhinderen van een betoging.
Vijftien cliënten leggen zich om uiteenlopende reden bij het vonnis neer. Zij zullen – indien het openbaar ministerie geen hoger beroep instelt - de aan hen opgelegde werkstraffen uitvoeren. Volgens de wet hebben ze daarvoor een jaar de tijd.
Op 18 november 2017 is het verkeer op de snelweg A7 nabij Joure tot stilstand gebracht door diverse auto's. De blokkade ontstond na een oproep op Facebook om de bussen met betogers van Kick Out Zwarte Piet te vertragen. Er ontstond een file. In die file stonden ook de drie bussen met betogers die wilden demonstreren tijdens de landelijk intocht van Sinterklaas die dag in Dokkum. De betogers hebben uiteindelijk niet gedemonstreerd.
In het hoger beroep wil de verdediging een aantal vragen aan de orde stellen.
In de eerste plaats is het de vraag of de rechtbank terecht kon oordelen dat sprake was van medeplegen van het blokkeren van een snelweg. Voor medeplegen is namelijk een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten nodig. Een deel van onze cliënten bestuurde echter niet zelf de auto. Het enkele feit dat enkele van de bijrijders hebben verklaard sympathie te hebben voor de actie, maakt hen nog niet tot medepleger. Als bijrijder hadden zij immers geen invloed op het rijgedrag van de auto. De enkele aanwezigheid op de snelweg maakt hen volgens de verdediging nog niet tot medepleger.
Voor de bestuurders van de auto’s die op de A7 in een file terecht kwamen die vóór hen reeds was ontstaan, is het voorts de vraag of zij ‘opzettelijk’ een snelweg hebben geblokkeerd. Uit alle verklaringen blijkt dat het de bedoeling was een langzaamaan actie uit te voeren. Daarbij behoefde geen rekening te worden gehouden met een blokkade. Bovendien zijn deze bestuurders niet zelf verantwoordelijk voor het feit dat het verkeer voor hen tot stilstand werd gebracht.
Opmerkelijk is dat de rechtbank alle cliënten heeft vrijgesproken van het verhinderen van een geoorloofde betoging. Dit feit vormde het zwaartepunt voor het openbaar ministerie omdat daarmee het uitoefenen van een fundamenteel recht (demonstratierecht) zou worden gefrustreerd. Daarentegen is wel een ander feit bewezen verklaard, namelijk dwang. Concreet houdt dit in dat de cliënten zich volgens de rechtbank op de A7 zodanig hebben gedragen dat zij de inzittenden van een drietal bussen hebben gedwongen te dulden dat zij in een file terecht kwamen waardoor zij een deel van de betoging niet konden uitvoeren. Met dit oordeel miskent de rechtbank in de visie van de verdediging dat de locoburgemeester heeft verklaard dat het verbieden van de (statische) betoging in Dokkum niets te maken had met de blokkade op de A7. Volgens de locoburgemeester kon de veiligheid in de stad niet worden gegarandeerd en was dat de reden voor het verbod.
In de zaak Douwes heeft de rechtbank de verweren die strekten tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verworpen. Zo is door de verdediging aangevoerd dat het OM zijn recht om cliënte te vervolgen wegens opruiing heeft verspeeld omdat toezeggingen zijn gedaan dat geen vervolging zou worden ingesteld indien zij de oproep op Facebook zou verwijderen. Voor zover cliënte de mededelingen als een toezegging om niet te vervolgen heeft opgevat, kan zij volgens de rechtbank hieraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen hebben ontleend dat zij niet zou worden vervolgd. De rechtbank motiveert dit vervolgens met een verwijzing naar de activiteiten van cliënte nadat het bericht van Facebook was verwijderd. Aan het hof zal de vraag worden voorgelegd of handelingen die hebben plaatsgevonden nadat het strafbare feit (opruiing door een oproep op Facebook) is voltooid en nadat een toezegging is gedaan om voor dat strafbare feit niet te vervolgen, redengevend kunnen zijn voor het oordeel dat aan een toezegging geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat daadwerkelijk niet zal worden vervolgd.
Het verweer in de zaak Douwes dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel is tevens een onderdeel van het hoger beroep. Volgens de verdediging handelt het OM willekeurig door cliënte wel, maar degene die daadwerkelijk het bericht op Facebook heeft geplaatst niet te vervolgen. Ook hier geldt dat de rechtbank het verweer heeft verworpen door te wijzen op het feit dat cliënte – nadat de oproep was verwijderd – zich heeft bemoeid met de actie waartoe was opgeroepen. Nu het ten laste gelegde feit (slechts) opruiing door middel van het plaatsen van een oproep op Facebook inhoudt, is het de vraag of de rechtbank in het kader hiervan rekening kan houden met handelingen die nadien hebben plaatsgevonden.
Tot slot wil de verdediging de strafmaat ter discussie stellen. De rechtbank heeft als uitgangspunt gehanteerd dat de feiten een taakstraf van 120 uren rechtvaardigen. Vervolgens is in een aantal zaken vanwege bijzondere omstandigheden de straf hoger uitgevallen. Omdat de rechtbank niet heeft kunnen putten uit straffen in soortgelijke zaken, zal de vraag in appel aan de orde komen of het uitgangspunt van de rechtbank juist is. In de zaak van Jenny Douwes is daarnaast van belang dat zij van bijna alle feiten is vrijgesproken. Zij is enkel veroordeeld wegens opruiing, maar daarbij vrijgesproken van opruiing tot geweld. In de kern gaat het bij Jenny Douwes dus om een veroordeling wegens een ‘uitgeklede’ opruiing. Zij was niet op de A7 aanwezig. Dat desondanks aan haar de hoogste straf van alle 33 cliënten is opgelegd, is aan cliënte moeilijk uit te leggen. Het hof zal worden gevraagd – als Douwes al kan worden veroordeeld – de strafmaat kritisch te beoordelen.
Het hoger beroep zal worden behandeld door het gerechtshof in Leeuwarden. Naar verwachting zal het hoger beroep op zijn vroegst in het najaar van 2019 dienen.