Niet 240 uur werkstraf, zoals geëist, maar vrijspraak. De standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging liggen mijlenver uiteen in ‘de zaak Vindicat’. Op 8 november jl. diende het hoger beroep bij het gerechtshof in Leeuwarden. De rechtbank in Groningen had vorig jaar onze cliënt veroordeeld wegens zware mishandeling tot 240 uren taakstraf. Het OM eiste toen nog 180 uren werkstraf. De verdediging stelde hoger beroep in.
In die zaak is een 25-jarig lid van het Groninger studentencorps Vindicat atque Polit vervolgd wegens zware mishandeling. Tijdens de introductietijd in augustus 2016 zou onze cliënt bij een aspirant-lid een voet op diens hoofd hebben geplaatst. Het aspirant-lid lag daarbij op de grond. De gedraging vond plaats tijdens een introductieritueel waarbij diverse aspirant-leden om uiteenlopende redenen door een commissie van Vindicat over de mores binnen de vereniging moesten worden onderhouden. Onze cliënt was voorzitter van deze commissie. Het aspirant-lid is enkele dagen nadien in het ziekenhuis beland. Volgens justitie is sprake van een schedelbasisfractuur. De rechtbank achtte dit letsel bewezen.
Van belang is dat cliënt zichzelf verwijt de handeling te hebben verricht. “Achteraf had ik dit niet moeten doen.” Cliënt geeft daarmee een moreel oordeel over zichzelf. Hij betreurt ook dat de aangever letsel heeft opgelopen, los van de vraag wie voor dit letsel verantwoordelijk is. Dat is wat anders dan een erkenning van schuld in de strafzaak. Cliënt heeft ter zitting in hoger beroep opnieuw bevestigd dat hij zijn voet op het hoofd heeft geplaatst zonder dat hij druk uitoefende. Uit niets blijkt dat wel (forse) druk is uitgeoefend. Geen van de getuigen heeft dit waargenomen. Pas bij forse druk is het mogelijk dat hoofdletsel ontstaat.
Volgens raadsman Tjalling van der Goot is niet te bewijzen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Artsen hebben geen diagnose kunnen vaststellen. Een schedelbasisfractuur is niet komen vast te staan. Het door de artsen geconstateerde hoofdletsel is niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Opvallend is dat de getuigen en artsen geen uiterlijk waarneembaar letsel hebben geconstateerd. Zelfs de door de aangever in de aangifte genoemde wond op zijn wang, die volgens hem afkomstig was van het incident, is door niemand gezien.
Bovendien is volgens de verdediging niet vast te stellen dat cliënt voor het letsel verantwoordelijk is. Cliënt stelt dat hij bij het plaatsen van de voet zijn hak op de grond hield. Hij heeft daarbij de vergelijking gemaakt met een ‘gaspedaalhouding’. Door getuigen wordt op geen enkel wijze bevestigd dat sprake zou zijn van pijn bij de aangever of dat anderszins een indicatie aanwezig was dat de handeling van cliënt pijn tot gevolg had. De door de aangever aanvoerde handelingen (schreeuwen, poging de voet van zijn hoofd te halen, doordrukken enz.) die hij zou hebben verricht om aan te geven dat hij pijn had, zijn door niemand gezien of gehoord. Het aspirant-lid heeft de avond op de sociëteit ook gewoon afgemaakt en is ook de volgende dag verschenen op de sociëteit. Pas een dag later meldde hij zich af in verband met erge hoofdpijn. Niet duidelijk is wat voor en na de handeling die door cliënt is verricht, met de aangever is gebeurd. De verdediging leverde stevige kritiek op het vonnis van de rechtbank die oordeelde uit te gaan van de verklaring van de aangever omdat “hij degene is die dat heeft gevoeld”. Die overweging impliceert dat een aangifte per definitie juist is. De praktijk leert dat dat niet het geval hoeft te zijn.
Het openbaar ministerie heeft er voor gekozen opzet ten laste te leggen. Bij opzet moet het minst genomen gaan om een welbewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op zwaar letsel. In de visie van de raadsman is geen sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar letsel indien louter een voet op het hoofd wordt geplaatst zonder dat daarbij druk wordt uitgeoefend. Volgens deskundigen is geen wetenschappelijk onderzoek beschikbaar waaruit volgt welke druk nodig is letsel bij een stilliggende persoon tot gevolg te hebben.
Voor zover het hof al zou aannemen dat sprake is van een aanmerkelijk risico op zwaar letsel, stelt de verdediging dat dit risico niet welbewust is aanvaard. Cliënt heeft zich nooit gerealiseerd dat zijn handelen pijn of letsel tot gevolg kon hebben. Dat cliënt mogelijk (aanmerkelijk) onnadenkend of onvoorzichtig heeft gehandeld, is geen opzet maar hooguit schuld. Schuld aan het letsel is echter niet ten laste gelegd.
Het hof doet uitspraak op 22 november a.s. om 13.30 uur.