In de zogeheten Valkenburgse zedenzaak heeft de Hoge Raad op 20 februari jl. beslist dat de Wet beperking taakstraffen niet inhoudt dat een taakstraf moet worden gecombineerd met een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het OM stelde zich in cassatie op dat standpunt in de zaak tegen een 42-jarige verdachte. Onze cliënt was door het gerechtshof veroordeeld wegens ontucht met een minderjarige tot een taakstraf van 210 uren in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag. Deze dag had onze cliënt reeds in voorarrest doorgebracht. Jan Boksem behartigde de belangen van de cliënt in de cassatieprocedure.
Op grond van artikel 22b van het wetboek van strafrecht is het opleggen van een werkstraf (onder meer) niet toegestaan na veroordeling wegens ernstige gewelds- en zedenzaken. Een werkstraf kan echter wel worden opgelegd indien deze wordt gecombineerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De wet stelt geen minimum aan deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De Hoge Raad bevestigt met de uitspraak dat rechters kunnen volstaan met het opleggen van een korte gevangenisstraf, zulks met aftrek van de periode die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht (vaak na aanhouding één of enkele dagen op het politiebureau).
De uitspraak is een steun in de rug voor rechters die maatwerk moeten leveren. In voorkomende gevallen is het opleggen van een gevangenisstraf vanwege persoonlijke omstandigheden van de verdachte namelijk niet wenselijk. De rechter kan met deze omstandigheden rekening houden en volstaan met het opleggen van een korte gevangenisstraf. De verdachte behoeft deze straf echter dan niet meer te ondergaan omdat hij deze reeds in voorarrest op het politiebureau heeft uitgezeten.