Op 7 februari jl. vond een regiezitting plaats in de zaak tegen de 59-jarige Albert B. ten overstaan van de rechtbank in Rotterdam. Onze cliënt wordt verweten een tweetal prostituees te hebben vermoord in 1990 en 1991. Onze cliënt verblijft sinds april 2017 in voorarrest. Hij ontkent elke betrokkenheid. Recent heeft ons kantoor de verdediging overgenomen.
Ter zitting is door raadsvrouwe Hilde Terpstra en verzoek gedaan om nader onderzoek te doen om te bezien of de vervolging moet worden geschorst. De vervolging kan worden geschorst indien de verdachte aan een stoornis van de geestvermogens lijdt waardoor hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Volgens haar blijkt uit de gesprekken met cliënt dat het sterk de vraag is of het überhaupt tot cliënt doordringt waarvan hij verdacht wordt. Ter zitting maakte cliënt een sterk verwarde indruk.
De rechtbank wees op het uitzonderlijke karakter van een schorsing van de vervolging. Nu uit het dossier geen aanwijzingen naar voren komen dat onze cliënt er – in woorden van de rechtbank – “geen snars van begrijpt”, heeft de rechtbank het verzoek vooralsnog afgewezen. Om die reden vindt thans geen nader onderzoek plaats naar de vraag of onze cliënt de strekking van de vervolging begrijpt.
In maart vindt een nieuwe regiezitting plaats. Een datum is nog niet bekend.
Een dna-verwantschapsonderzoek leidde vorig jaar tot de aanhouding van onze cliënt. Onze cliënt wordt verdacht van betrokkenheid bij de gewelddadige dood van een tweetal prostituees in 1990 en 1991 in Rotterdam. Beide vrouwen werden destijds gedeeltelijk ontkleed aangetroffen; ze waren met messteken om het leven gebracht. Uit publicaties van het openbaar ministerie blijkt dat ook onderzocht wordt of onze cliënt in verband kan worden gebracht met een drietal andere moorden op prostituees in 1989 en 1999. Het is niet bekend welke resultaten uit dat onderzoek zijn voortgekomen. Onze cliënt wordt in deze drie onopgeloste moordzaken niet als verdachte aangemerkt.