De 24-jarige Wouter B. heeft vandaag hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank in Groningen in de Vindicat-zaak van 23 november jl. Onze cliënt werd veroordeeld wegens zware mishandeling. De rechtbank acht bewezen dat door toedoen van cliënt een aspirant-lid in augustus 2016 een schedelbasisfractuur heeft opgelopen. Cliënt had destijds zijn geschoeide voet geplaatst op het hoofd van de aangever. Deze handeling vond plaats binnen de introductietijd van studentenvereniging Vindicat atque Polit in Groningen. Aan cliënt is een gevangenisstraf van 31 dagen opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is een werkstraf van 240 uren opgelegd.
Raadsman Tjalling van der Goot had om meerdere redenen vrijspraak bepleit. Het hoger beroep richt zich met name op de volgende onderdelen.
De verdediging is het oneens met het bewijs voor opzet. Cliënt heeft zich geen moment gerealiseerd dat zijn handeling gevaarlijk was. Getuigen bevestigen een risicoloze situatie te hebben waargenomen. De rechtbank kent ten onrechte doorslaggevende betekenis toe aan de verklaring van de aangever “aangezien hij degene is die dat heeft gevoeld.” Daarmee miskent de rechtbank dat de verklaring van de aangever niet gesteund wordt door ander bewijsmateriaal. Volgens de aangever zou hij hebben geschreeuwd, zou cliënt hebben doorgedrukt en zou hij pogingen hebben ondernomen om de voet van zijn hoofd af te krijgen. Al die gedragingen zijn door getuigen echter niet waargenomen.
Daarnaast stelt de verdediging dat de rechtbank ten onrechte bewezen heeft verklaard dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur. Geen van de medische deskundigen in de zaak heeft deze diagnose heeft gesteld. Cruciaal lijkt de vraag te zijn of sprake is geweest van verlies van hersenvocht uit het oor, een symptoom van een schedelbasisfractuur. Dit verlies is door de artsen niet waargenomen.
Overigens is en blijft cliënt van mening dat hem te verwijten valt dat hij zijn voet op het hoofd heeft geplaatst van een aspirant-lid. Een dergelijke handelwijze is incorrect geweest en past niet binnen een introductietijd. Dit morele oordeel staat echter los van de vraag of sprake is van strafbaar handelen.
Het hoger beroep zal dienen ten overstaan van het gerechtshof in Leeuwarden. Waarschijnlijk zal de zitting in de loop van 2018 plaatsvinden.