Niet 180 uur werkstraf, zoals geëist, maar vrijspraak. De standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging liggen mijlenver uiteen in ‘de zaak Vindicat’. In die zaak is een 24-jarig lid van het Groninger studentencorps Vindicat atque Polit vervolgd wegens zware mishandeling. Tijdens de introductietijd in augustus 2016 zou onze cliënt bij een aspirant-lid een voet op diens hoofd hebben geplaatst. Het aspirant-lid lag daarbij op de grond. De gedraging vond plaats tijdens een introductieritueel waarbij diverse aspirant-leden om uiteenlopende redenen door een commissie van Vindicat over de mores binnen de vereniging moesten worden onderhouden. Onze cliënt was voorzitter van deze commissie. Het aspirant-lid is enkele dagen nadien in het ziekenhuis beland. Volgens justitie is sprake van een schedelbasisfractuur.
Van belang is dat cliënt zichzelf verwijt de handeling te hebben verricht. “Achteraf had ik dit niet moeten doen.” Cliënt geeft daarmee een moreel oordeel over zichzelf. Hij betreurt ook dat de aangever letsel heeft opgelopen, los van de vraag wie voor dit letsel verantwoordelijk is. Dat is wat anders dan een erkenning van schuld in de strafzaak. Cliënt heeft ter zitting andermaal bevestigd dat hij zijn voet op het hoofd heeft geplaatst zonder dat hij druk uitoefende. Uit niets blijkt dat wel (forse) druk is uitgeoefend. Pas bij forse druk is het mogelijk dat hoofdletsel ontstaat.
Volgens raadsman Tjalling van der Goot is niet te bewijzen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Artsen hebben geen diagnose kunnen vaststellen. Een schedelbasisfractuur is niet komen vast te staan. Het door de artsen geconstateerde hoofdletsel is niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Opvallend is dat de getuigen en artsen geen uiterlijk waarneembaar letsel hebben geconstateerd.
Bovendien is volgens de verdediging niet vast te stellen dat cliënt voor het letsel verantwoordelijk is. Cliënt stelt dat hij bij het plaatsen van de voet zijn hak op de grond hield. Hij heeft daarbij de vergelijking gemaakt met een ‘gaspedaalhouding’. Door getuigen wordt op geen enkel wijze bevestigd dat sprake zou zijn van pijn bij de aangever of dat anderszins een indicatie aanwezig was dat de handeling van cliënt pijn tot gevolg had. Het aspirant-lid heeft de avond op de sociëteit ook gewoon afgemaakt en is ook de volgende dag verschenen op de sociëteit. Pas een dag later meldde hij zich af in verband met erge hoofdpijn. Niet duidelijk is wat voor en na de handeling die door cliënt is verricht, met de aangever is gebeurd.
Het openbaar ministerie heeft er voor gekozen opzet ten laste te leggen. Bij opzet moet het minst genomen gaan om een welbewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op zwaar letsel. In de visie van de raadsman is geen sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar letsel indien louter een voet op het hoofd wordt geplaatst zonder dat daarbij druk wordt uitgeoefend. Volgens deskundigen is geen wetenschappelijk onderzoek beschikbaar waaruit volgt welke druk nodig is letsel bij een stilliggende persoon tot gevolg te hebben.
Voor zover de rechtbank al zou aannemen dat sprake is van een aanmerkelijk risico op zwaar letsel, stelt de verdediging dat dit risico niet welbewust is aanvaard. Cliënt heeft zich nooit gerealiseerd dat zijn handelen pijn of letsel tot gevolg kon hebben.
De rechtbank doet uitspraak op donderdag 23 november a.s. om 13.00 uur.