Eigenaar Wyb Feddema van het pand op de Kelders 33 waarin in oktober 2013 de toen 24-jarige huurder Idsart Otte door rookvergiftiging om het leven kwam, heeft geen schuld aan de dood. Dat heeft de rechtbank in Leeuwarden vandaag beslist. Het OM eiste twee weken geleden een voorwaardelijke gevangenisstraf omdat cliënt tekort zou zijn geschoten in zijn onderzoeksplicht na de aankoop van het pand in 1997. Raadsman Tjalling van der Goot bepleitte vrijspraak.
In het pand zelf is geen brand geweest. De brand is twee panden verderop ontstaan als gevolg van werkzaamheden door een derde aan een mobiele gaskachel. Volgens de rechtbank voldeed het pand van Feddema weliswaar niet aan de eisen van rookwering in het Bouwbesluit 2012, maar mocht cliënt er van uitgaan dat het pand aan de eisen voldeed. Het gaat om een oud en monumentaal pand. Het slachtoffer is om het leven gekomen omdat de rook zich vanaf de vuurhaard enkele panden verderop snel wist te verplaatsen naar zijn appartement.
Klik hier voor de volledige uitspraak.
De rechtbank benadrukt dat niet reeds elke onbedachtzaamheid, onvoorzichtigheid of nalatigheid - ook niet indien deze rampzalige gevolgen heeft gehad - leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. Daarvan kan slechts sprake zijn, indien de ‘ondergrens’ van de aanmerkelijke onachtzaamheid en/of onvoorzichtigheid door het handelen of nalaten is overschreden. Er zijn vele dramatische gebeurtenissen (zoals verkeersongevallen met dodelijke afloop) waarin het handelen van de veroorzaker onbestraft blijft omdat niet vastgesteld kan worden dat hij in voldoende mate verwijtbaar heeft gehandeld, hoe moeilijk dat in het bijzonder voor slachtoffers of hun nabestaanden ook te verteren is.
Het feit dat het pand niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 acht de rechtbank op zichzelf onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor zijn naar het oordeel van de rechtbank bijkomende omstandigheden vereist. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat cliënt wist dat het pand niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de weerstand tegen rookdoorgang. Ook is volgens de rechtbank geen sprake van de situatie dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het pand niet voldeed aan deze eisen en hij zich er daarom van had moeten vergewissen dat het pand daar wel aan voldeed.
Daarbij heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat de gebreken op het gebied van de weerstand tegen rookdoorgang al moeten hebben bestaan op het moment dat verdachte het pand in 1997 kocht, dat het pand nadien niet meer is gewijzigd en dat niet is gebleken dat deze gebreken hadden kunnen worden waargenomen zonder het openen of verwijderen van plafonds en wanden en/of zonder gebruik te maken van speciale apparatuur.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat voor panden als die van verdachte geen wettelijke keuringsplicht of keurmerk op het gebied van brandveiligheid bestaat, waarbij (periodiek) onder meer de weerstand tegen rookdoorgang wordt gecontroleerd, en dat verdachte langs die weg dus ook geen aanwijzingen heeft gekregen dat het pand niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012.
Cliënt Feddema is opgelucht dat de strafzaak voor hem goed is afgelopen, maar realiseert zich terdege dat geen enkele uitspraak van de rechtbank tegemoet kan komen aan het leed van de nabestaanden. De rechtbank heeft de vrijspraak degelijk en uitgebreid gemotiveerd. De nabestaanden hebben via de media steeds laten weten dat van de strafzaak een waarschuwende werking voor huiseigenaren zou moeten uitgaan en dat eigenaren zich bewust moeten zijn van de risico’s bij brand. Gezien de brede aandacht die voor de strafzaak is geweest, hoopt de verdediging dat aan die wens van de nabestaanden is voldaan. Bovendien bevat het vonnis kennelijk een –impliciete - boodschap voor de wetgever door te verwijzen naar het ontbreken van een wettelijke keuringsplicht voor panden als die van cliënt op het gebied van brandveiligheid en dat cliënt om die reden ook geen aanwijzing heeft gekregen dat zijn pand niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. De wetgever lijkt in deze aan zet om dergelijke keuringsverplichtingen in te voeren.
Het OM heeft veertien dagen de tijd om zo nodig hoger beroep in te stellen.