In een redactioneel commentaar in het vaktijdschrift Nieuwsbrief Strafrecht deze maand benadrukt Hans Anker dat een onnodige vertraging in de strafrechtelijke vervolging van een verdachte moet kunnen leiden tot stopzetting van die vervolging. Een vervolging moet volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens binnen een ‘redelijke termijn’ zijn afgerond. Volgens de Hoge Raad moet onder een redelijke termijn in beginsel worden verstaan een periode van twee jaren bij volwassenen en zestien maanden bij minderjarigen en voorlopig gehechten. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat overschrijding van deze redelijke termijn nooit betekent dat de officier van justitie zijn recht op vervolging heeft verloren. Feitenrechters (rechtbanken en gerechtshoven) blijken met deze leer in de praktijk niet uit de voeten te kunnen. Rechters sanctioneren een lange periode van inactiviteit bij het OM nog steeds.
Klik hier voor het volledige artikel.
Anker wijst in zijn commentaar op diverse gerechtelijke uitspraken waaruit volgt dat rechters – ondanks de rechtspraak van de Hoge Raad – het openbaar ministerie in dergelijke gevallen niet-ontvankelijk in de vervolging verklaren. In toenemende mate maken raadslieden ook gebruik van een wettelijke bevoegdheid om de rechtbank tijdens het vooronderzoek te verzoeken om te verklaren dat de strafzaak is geëindigd. Er volgt dan geen inhoudelijke behandeling van de zaak. Rechters blijken voor dergelijke verzoeken in zaken waarin het OM een zaak te lang op de plank heeft laten liggen gevoelig. Net als bij een niet-ontvankelijk verklaring van het OM heeft een uitspraak waarin de rechter de zaak geëindigd is tot gevolg dat de verdachte van de strafzaak verlost is. Het betekent het einde van een periode van onzekerheid.
Actieve en creatieve advocaten moeten zich dus niet neerleggen bij de (teleurstellende) leer van de Hoge Raad die tot gevolg heeft dat oude strafzaken waarin jarenlang niks is gebeurd toch door de strafrechter moeten worden berecht. Van het niet sanctioneren van inactiviteit bij het OM gaat geen enkele prikkel uit om in de toekomst verdachten minder lang te laten wachten. De nieuwe rechtspraak van feitenrechters biedt voldoende aanknopingspunten om een lakse houding van het OM af te straffen.