In een kritische noot onder recente uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en van de Hoge Raad in het vaktijdschrift Nieuwsbrief Strafrecht van 24 januari jl. signaleert Jan Boksem dat het recht voor verdachten op rechtsbijstand in het vooronderzoek fors gerelativeerd is. Hoewel het recht op bijstand door een advocaat wezenlijk is voor een eerlijk proces, leidt schending van dit recht niet in alle gevallen tot uitsluiting voor het bewijs van de verklaring die de verdachte in strijd met diens recht heeft afgelegd.
Klik hier voor de volledige annotatie.
In de uitspraak van het EHRM ging het om verdachten in het Verenigd Koninkrijk. Ze werden verdacht van betrokkenheid bij bomaanslagen die in juli 2005 in de Londense metro en in een bus in het centrum van de stad hadden plaatsgevonden. Bij de verhoren waren – ondanks uitdrukkelijke verzoeken daartoe – geen raadslieden aanwezig. Volgens het EHRM betekent het feit dat verdachten zijn gehoord in strijd met het recht op rechtsbijstand niet per definitie dat de verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Volgens het EHRM is het toegestaan het verhoor zonder raadsman aan te vangen als er dwingende of zeer zwaarwegende belangen zijn voor de beperking van het recht voor verdachten. Bovendien moet gekeken worden in hoeverre de beperking van het recht invloed heeft gehad op de eerlijkheid van het gehele proces.
Indien gevreesd wordt dat nieuwe aanslagen worden gepleegd – zoals in de Londense kwestie – is voldoende aannemelijk dat het recht op rechtsbijstand tijdelijk terzijde kan worden geschoven. Indien nadien voldoende mogelijkheden beschikbaar zijn om op verklaringen terug te komen die in strijd met het recht op rechtsbijstand zijn afgelegd, is eveneens geen sprake van schending van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Boksem concludeert dat – hoewel de toegang tot de raadsman een belangrijke waarborg vormt voor een eerlijk proces - het tijdelijk niet kunnen uitoefenen van rechten in een strafproces niet in alle gevallen betekent dat de verklaring niet voor het bewijs gebruikt kan worden.
“Wanneer iedere minuut telt, omdat er bijvoorbeeld een bom ligt te tikken of een baby is ontvoerd, is het goed verdedigbaar dat wordt besloten om alvast met het verhoor van de verdachte te beginnen zonder dat de raadsman daarbij aanwezig is en zonder dat de verdachte vooraf met een raadsman heeft kunnen spreken. Het verhoor is in zo’n (uitzonderlijk) geval niet (primair) gericht op waarheidsvinding of bewijsverkrijging, maar is bedoeld om een einde te maken aan een acute en mogelijk levensbedreigende situatie. Het lijkt redelijk om dan de verklaring die tot stand is gekomen zonder dat de verdachte vooraf een raadsman heeft kunnen consulteren en zonder dat hij door een raadsman werd bijgestaan, buiten het strafdossier te houden.” Gelet echter op de recente uitspraken ligt het echter niet voor de hand dat de rechter verklaringen die zijn afgelegd zonder dat de verdachte zijn recht op toegang tot een raadsman heeft kunnen uitoefenen voor het bewijs uitsluit.
Het recht op toegang tot een raadsman is en blijft belangrijk, ook voor het EHRM. “Het wordt interessant om te zien of het recht aan betekenis zal gaan inboeten als gevolg van de relativering die het EHRM thans heeft aangebracht op de Salduz-norm (…), en hoe de praktijk zich in Nederland verder zal gaan ontwikkelen.”
Boksem verwijst tot slot naar zijn afscheidsrede als bijzonder hoogleraar ‘Verdediging in Strafzaken’ aan de Universiteit van Maastricht. Daarin legde hij uit dat beperking van de verdedigingsrechten en -mogelijkheden nadelig (kunnen) zijn voor het proces van waarheidsvinding. Zijn advies is helder: ‘‘Zorg ervoor dat gegarandeerd is dat de verdediging juist en volledig geïnformeerd het verhoor in gaat, dat de raadsman de ruimte krijgt om zijn cliënt tijdens het verhoor daadwerkelijk bij te staan, en – ten slotte – dat hij voor zijn werkzaamheden een adequate vergoeding ontvangt. Beknibbelen op deze drie punten raakt direct de kwaliteit van de dienstverlening en draagt bovendien niet in positieve zin bij aan het proces van waarheidsvinding.’’ Aan dit advies kan nog worden toegevoegd dat het recht natuurlijk alleen ‘practical and effective’ kan zijn, wanneer (als regel) niet met het verhoor van de verdachte wordt begonnen voordat deze met zijn raadsman heeft kunnen spreken.”