In het Friesch Dagblad van vandaag uit Tjalling van der Goot in een door hem geschreven opiniestuk forse kritiek op de Minister van Veiligheid & Justitie. Onder de kop ‘Als de schatkist maar gevuld raakt’ verwijt hij de bewindspersoon louter oog te hebben voor financiën en geen zorg te dragen voor adequate bescherming van kwetsbare verdachten. Volgens Van der Goot heeft de minister blijk gegeven van minachting voor het – financieel – moeilijke werk van de sociale advocatuur. Hij wijst daarbij op uitlatingen van de minister in het recente debat in de Eerste Kamer waaruit blijkt dat de minister horende doof is voor zorgen uit de advocatuur met betrekking tot de invulling van het recht op bijstand tijdens het politieverhoor en voorts de plank volledig misslaat door te stellen dat bijstand door een advocaat in de meeste gevallen niet nodig is.
Klik hier voor het volledige artikel.
Enkele citaten.
“Recent is weer gedebatteerd over wetsvoorstellen. Een hiervan betrof de vaststelling van de vergoeding die advocaten ontvangen voor het bijwonen van een politieverhoor. (…) De Staat vergoedt de kosten, de verdachte behoeft niets te betalen. Op de hoogte van de vergoeding is al veel kritiek geuit. Kort gezegd krijgt de raadsman een vaste forfaitaire vergoeding (variërend van € 150,- tot maximaal € 300,-), ongeacht de duur van de verhoren. Indien in een zware zaak een verdachte gedurende zes dagen tientallen keren wordt gehoord, blijft de vergoeding dus € 300,-. Er is in Nederland geen advocaat te vinden die dergelijke bijstand op een bedrijfseconomisch verantwoorde wijze kan organiseren voor dit geld.
En toch zijn er nog steeds betrokken advocaten die verdachten bijstaan, ook tijdens de verhoren. Die in financiële zin risico’s lopen door zoveel tijd voor zo weinig geld te steken in een zaak. Die met een sociaal hart rechtsbijstand verlenen. (…) Maar dat kan zo niet doorgaan. Advocaten zijn - anders dan officieren van justitie, rechters en een minister van Veiligheid & Justitie - ondernemers die geld moeten verdienen om hun maandelijkse lasten te betalen. Dat houdt in dat ook een advocaat op zijn centen moet letten en niet onbeperkt en onverantwoord risico’s kan lopen.
Dat minister Van der Steur weinig op heeft met deze nek uitstekende categorie advocaten is evident. Zelf is hij tot zo’n tien jaar geleden advocaat geweest op een groot commercieel kantoor. Een kantoor dat – eufemistisch uitgedrukt - niet bekend staat om de sociale uitstraling en de gedreven uitoefening van gefinancierde rechtsbijstand. Deze ex-advocaat is nu wel de bewindspersoon die forse maatregelen neemt op het gebied van gefinancierde rechtshulp. Is hij daarvoor dan wel de juiste man?
Zo vroeg SP-senator mevrouw Wezel naar de achterliggende gedachte om minderjarigen straks pas een advocaat ambtshalve toe te voegen vanaf een voorstel van het OM om een taakstraf van 32 uur – in plaats van nu 20 uur – op te leggen. Zij benadrukte terecht de kwetsbaarheid van de jeugdige verdachte. “Het gaat hier om minderjarigen die uren alleen in een politiecel hebben gezet en die in de opening van de celdeur de vraag te horen krijgen of zij akkoord gaan met een taakstraf van bijvoorbeeld 32 uur ter voorkoming van verdere strafvervolging. Ze zijn moe en willen graag naar huis. (…) De minderjarigen kunnen zien inzien wat de gevolgen zijn van hun instemming en kunnen zonder het dossier te hebben gezien ook niet inschatten of er voldoende bewijs in het dossier aanwezig is.” De Minister antwoordt: “Laten we nou heel reëel zijn. In heel veel gevallen, de overgrote meerderheid, is zo’n raadsman helemaal niet nodig.” Met een dergelijke dooddoener wordt de bijstand van advocaten aan minderjarigen belachelijk gemaakt.
In datzelfde debat in de Eerste Kamer onstpon zich een discussie over de hoogte van de vergoeding van advocaten die op basis van gesubsidieerde rechtshulp bijstand verlenen tijdens een politieverhoor. Eerste Kamerlid voor GroenLinks mevrouw Strik vroeg zich af op welke wijze de Minister kon onderzoeken “hoeveel uren de raadsman aan verhoren moet deelnemen om te kunnen beoordelen of de bekostiging voldoende is, als de raadslieden op dit moment misschien beperkt worden in hun deelname omdat ze te weinig vergoed krijgen.” De Minister antwoordt vervolgens dat “er inderdaad gemiddeld genomen nette vergoedingen liggen. (…) Het is dus geen zorg. (…) Er is gewoon geen probleem.” Met dergelijke opmerkingen bewijst hij onkundig te zijn van de vele acties, stakingen en gerechtelijke procedures van advocaten in 2016 over de zorgen over de vergoedingen. Kennelijk heeft de Minister voor deze zorgen geen oog of is hij voor tegengeluiden uit het veld horende doof.
Het vergoedingensysteem blijft de Minister ‘monitoren’, zoals hij zelf zegt. De vraag van een Kamerlid of de Minister hiermee advocaten aanspoort om uren te gaan schrijven (terwijl dat niet nodig is in een systeem met vaste forfaitaire vergoedingen) doet hij af met een grap. “Kent u het mopje van de advocaat aan de hemelpoort, voorzitter? Petrus zegt tegen de advocaat: ‘U bent 65 en u bent om die reden overleden’. De advocaat zegt: ‘Ik ben helemaal geen 65, ik ben 35’. ‘O‘, zegt Petrus, ‘dan hebben we waarschijnlijk uw uren bij elkaar opgeteld’. Ik weet niet of dit de eerste advocatenmop in de Handelingen van de Eerste Kamer is, maar hij staat er nu toch maar mooi in!” Ik zal de eerste zijn die erkent dat met humor zaken kunnen worden gerelativeerd en dat daarmee heikele punten kunnen worden omzeild. Humor heeft dus een belangrijke functie, ook in de politiek. Maar met de aard van de humor van de Minister heb ik grote moeite omdat deze blijk geeft van miskenning - wellicht zelf minachting – voor het werk van de sociale advocaten.
Op één punt is de Minister eerlijk in het debat. “Ik heb in de Tweede Kamer al gezegd dat mijn eigen ervaring, een heel beperkte strafrechtervaring als advocaat, was.” In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister, zei Goethe al. (…) Voor onze Minister lijkt zijn beperking eerder een handicap. Het is schrijnend voor sociaal bewogen advocaten en voor hun cliënten om te zien dat ondanks enkele kritische senatoren de wet zonder stemming is aangenomen. Het is belangrijker om de schatkist te vullen dan de rechtsstaat een dienst te bewijzen, zal Minister Van der Steur hebben gedacht.(…).”