Met een recent aangenomen wet heeft de wetgever een kwetsbare groep verdachten, te weten minderjarigen, fors te pakken. In plaats van het recht op bijstand door een advocaat uit te breiden, wordt dit recht voor minderjarigen vrijwel uitgehold. Geruisloos is – tezamen met een ander wetsvoorstel – in november een wet aangenomen die de ambtshalve (en dus kosteloze) toevoeging van een raadsman aan een minderjarige verdachte feitelijk alleen nog van toepassing verklaart op strafzaken die door de kinderrechter worden behandeld. In vrijwel alle zaken die het OM zelf afdoet zal de raadsman buitenspel staan en wordt de jeugdige verdachte aan zijn lot overgelaten.
‘Bij alle maatregelen betreffende kinderen (…) vormen de belangen van het kind de eerste overweging.’ Deze woorden vormen de kern van artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag (IVRK) en zijn volstrekt duidelijk. Ook de nationale wetgever zal zich aan deze regel moeten houden. Vanuit deze beschermingsgedachte zijn in Nederland (al lang geleden) aparte regels voor de vervolging en berechting van jeugdige (en inmiddels ook jongvolwassen) verdachten tot stand gekomen. Kinderen tot 12 jaar blijven strafrechtelijk gezien buiten schot. Zij kunnen – wanneer dat in hun belang is – wel met civielrechtelijke maatregelen worden geconfronteerd. Vanaf hun 12e jaar kunnen kinderen ook strafrechtelijk worden aangepakt. Die aanpak verschilt afhankelijk van de aard en ernst van de feiten waarop de verdenking betrekking heeft, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Dat is ook logisch. Een moord moet anders worden beoordeeld dan een winkeldiefstal. Een jeugdige verdachte die vaker met politie en justitie in aanraking is gekomen, krijgt doorgaans een andere behandeling dan iemand die voor het eerst met dat bijltje hakt. En wanneer de gezinssituatie bijzondere aandacht vraagt of het kind gedrag laat zien dat op ontwikkelingsproblematiek of op een psychiatrische stoornis duidt, dan zal daar in het kader van de strafrechtelijke afdoening van de zaak aandacht voor (moeten) zijn. Deze gevarieerdheid brengt met zich dat strafzaken tegen jeugdige verdachten op verschillende manieren kunnen worden afgedaan.
De politie kan de jeugdige doorsturen naar Bureau Halt. De Halt-afdoening is een manier om eenvoudige zaken, die niet al te ernstig zijn, snel af te handelen. Een voorwaarde is dat de minderjarige het feit erkent en dat hij instemt met de interventie. Wanneer er sprake is van recidive of van achterliggende problematiek, ligt een Halt-afdoening niet voor de hand. De minderjarige wordt in het Halt-traject geconfronteerd met (de gevolgen van) zijn gedrag. Het is de bedoeling dat hij of zij er iets van opsteekt, waardoor strafbaar gedrag in de toekomst wellicht zou kunnen worden voorkomen. Voor de jeugdige heeft deze wijze van afdoening als belangrijk voordeel dat een justitiële aantekening achterwege blijft, zodat er geen problemen ontstaan wanneer een verklaring omtrent het gedrag nodig is voor een opleiding, een stage of voor werk.
Zaken die zich – om wat voor reden ook – niet lenen voor een Halt-afdoening worden doorgestuurd naar het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie zal vervolgens moeten kiezen of het de zaak aan de rechter voorlegt of zelf afdoet. Het overgrote deel van de jeugdzaken dat door de politie wordt ingestuurd, wordt door het openbaar ministerie zelf afgedaan. De jeugdige krijgt in zo’n geval een uitnodiging om op het parket te verschijnen in verband met de afdoening van de zaak. Ook zijn ouders krijgen een uitnodiging. In veel gevallen zal er ook een raadsman voor de minderjarige verdachte aanwezig zijn voor het verlenen van rechtsbijstand. Er wordt namelijk ambtshalve een raadsman toegevoegd wanneer de officier van justitie van plan is een taakstraf van meer dan twintig uren op te leggen (art. 489 Sv) of een geldboete van meer dan € 115,-. Uit de ‘Strafmaattabel jeugdzaken’ (Bijlage II bij Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt) die door het openbaar ministerie als vertrekpunt wordt genomen bij het bepalen van een passende straf, komt naar voren dat in veel gevallen een taakstraf tussen de 20 en 32 uur passend wordt geacht. Slechts een zeer beperkt aantal jeugdstrafzaken wordt aan de kinderrechter of aan de meervoudige strafkamer van de rechtbank voorgelegd.
Onlangs heeft de Eerste Kamer ingestemd met een wetsvoorstel waarin het recht van iedere verdachte op bijstand van een raadsman wordt erkend (nr. 34 157). De leidende gedachte achter de nieuwe wetgeving is dat iedere verdachte gedurende het gehele strafproces moet kunnen worden bijgestaan door een raadsman. In de discussie lag de nadruk vooral op de juridische bijstand voorafgaand aan en tijdens de verhoren van de verdachte door de politie.
Tegelijk met dit wetsvoorstel (dat een uitwerking vormde van een Europese Richtlijn) werd ook een ander wetsvoorstel behandeld en aangenomen (nr. 34 159). Deze wet bevat aanvullende bepalingen over o.a. de verdachte en de raadsman. Zo wordt daarin bijvoorbeeld geregeld dat de minderjarige verdachte die door de politie is aangehouden, geen afstand kan doen van zijn recht om voorafgaand aan zijn verhoor een onderhoud te hebben met een raadsman (art. 489 lid 1 Sv). In dezelfde wet wordt bepaald dat de toevoegingsgrens in gevallen waarin het openbaar ministerie heeft besloten de zaak zelf af te doen, fors omhoog gaat (art. 491 lid 2 Sv). Er wordt straks nog slechts een raadsman aangewezen voor het verlenen van rechtsbijstand aan een minderjarige verdachte die door het openbaar ministerie is uitgenodigd met het oog op de afdoening van de zaak, indien de officier van justitie denkt aan een taakstraf van meer dan 32 uren of een geldboete van meer dan € 200,-. Het gevolg van deze verhoging van de toevoegingsgrenzen is dat de kans reëel is dat straks een groot deel van de jeugdige verdachten die in de strafrechtelijke molen terecht komen, verstoken blijft van bijstand van een raadsman.
Bij de grens van 32 uren gaat het niet om bagatelzaken, maar om ‘echte’ misdrijven, zoals, brandstichting, het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, vernieling, wederspannigheid, belediging, mishandeling, diverse vormen van diefstal, oplichting, verduistering, heling, overtreding van de opiumwet, joyriding, rijden onder invloed, verboden wapenbezit enz. enz. enz. In al deze gevallen zal met de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving geen raadsman meer ambtshalve worden toegevoegd wanneer de officier van justitie besluit de zaak met een strafbeschikking zelf af te doen.
Het verhogen van de toevoegingsgrenzen werd in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel gemotiveerd door er op te wijzen dat met de verhoging wordt tegemoet gekomen aan wensen uit de praktijk. Dit zullen niet de wensen van de minderjarigen en hun ouders zijn geweest. En ook de advocatuur zal er niet om hebben gevraagd de toevoegingsgrenzen te verhogen. De enige andere partij die bij een officierszitting aan tafel zit is de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie. Men mag daarom aannemen dat met de ‘wensen uit de praktijk’, wordt gedoeld op de (kennelijke) wens van het openbaar ministerie om de verdediging zoveel mogelijk buiten de deur te houden.
Deze constatering brengt mij bij de kern van deze opinie. Het is op zijn zachts gezegd opmerkelijk te noemen dat de introductie van een algemeen recht van verdachten op bijstand van een raadsman, gepaard gaat met een verhoging van de toevoegingsgrenzen, waardoor de meest kwetsbare groep – te weten: de minderjarige verdachten – verstoken blijft van rechtsbijstand in een groot deel van de strafzaken die buiten de rechter om door het openbaar ministerie worden afgedaan. Aan deze kinderen wordt gevraagd in te stemmen met een strafvoorstel, zonder dat zij door een raadsman worden geadviseerd over de mogelijke consequenties van die beslissing (voor bijvoorbeeld de afgifte van een VOG) en zonder dat het dossier door de raadsman is gecheckt op (juridische) onvolkomenheden. De raadsman heeft juist in deze zaken – waarin ook al geen (onafhankelijke) rechterlijke toetsing plaatsvindt – een belangrijke rol als adviseur, procesbewaker en rechtsbijstandverlener van de minderjarige verdachte, die er anders (samen met zijn ouders) volkomen alleen voorstaat. Het is de taak van de raadsman zijn cliënt zo goed mogelijk door het strafproces te loodsen. Een strafproces dat voor de meeste kinderen volstrekt onbekend is en waarin beslissingen (grote) consequenties (kunnen) hebben.
Bij alle maatregelen betreffende kinderen moet het belang van die kinderen voorop staan. Door geen raadsman meer toe te voegen in strafzaken die door het openbaar ministerie zelf worden afgedaan, wordt geen enkel belang van het kind gediend. In plaats van de toevoegingsgrenzen te verhogen, is het eigenlijk veel logischer om – nu het ‘recht’ op bijstand van een raadsman algemene erkenning en een wettelijke grondslag krijgt – de toevoegingsgrenzen te laten vervallen en in alle gevallen waarin een kind door de officier van justitie ter verantwoording wordt geroepen een raadsman toe te voegen. Het ‘recht’ bestaat dan voor het verdachte kind niet slechts op papier, maar kan dan ook daadwerkelijk door hem worden uitgeoefend.
Voor de goede orde merk ik op dat het feit dat er geen raadsman wordt toegevoegd, niet betekent dat er geen raadsman kan worden ingeschakeld. De jeugdige verdachte kan zich in alle gevallen tot een raadsman wenden voor advies en/of bijstand. Mijn advies is om dat ook te doen. Het nadeel is alleen dat het werk dat de raadsman voor hem verricht niet geheel kosteloos zal zijn wanneer hij (de raadsman) niet ambtshalve wordt toegevoegd. De wetgever heeft helaas laten zien een kwetsbare groep niet te willen beschermen maar louter oog te hebben voor de eigen portemonnee.