In een redactioneel commentaar in het tijdschrift Nieuwsbrief Strafrecht van 18 oktober jl. uit Hans Anker zijn teleurstelling over een recente uitspraak van de Hoge Raad over de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Op grond van die wet is (vrijwel) iedere verdachte die is veroordeeld wegens een misdrijf verplicht celmateriaal af te staan ten behoeve van een dna-profiel. Dit profiel wordt opgeslagen in de landelijke dna-databank. De databank wordt gebruikt voor opsporingsdoeleinden. Volgens de Hoge Raad mag dna ook worden opgeslagen indien een hele lange periode zit tussen de veroordelingen en de afname van dna. In de praktijk blijken rechters divers met de wet om te gaan hetgeen leidt tot rechtsongelijkheid.
Volgens de wetgever verplicht de wet om “zo spoedig mogelijk na de veroordeling dna af te nemen, zodat het belang van de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde direct kan worden gediend.” De afgelopen jaren hebben diverse rechters bezwaarschriften van veroordeelden tegen de verwerking van dna gegrond verklaard omdat het te lang duurde voordat dna werd afgenomen. Het dna mag dan niet worden gebruikt en opgeslagen.
Als gevolg van de zaak van Bart van U. in de kwestie rond de dood van mevrouw Els Borst heeft de Commissie Hoekstra geadviseerd na ‘oude’ veroordelingen alsnog dna van de veroordeelden af te nemen. Om die reden is een inhaalslag met dna-afnames gemaakt en zijn er recent dus veel zaken waarin sprake is van een lang tijdsverloop tussen de veroordeling en de dna-afname.
De Hoge Raad oordeelt echter recent dat de veroordeelde door het lange tijdsverloop niet in zijn belangen is geschaad. Dat betekent dat een bezwaarschrift tegen de verwerking van het dna-materiaal dat is gestoeld op dit tijdsverloop niet om die reden gegrond wordt verklaard.
Anker wijst er op dat ook na de uitspraak van de Hoge Raad het royale tijdsverloop mee blijft wegen bij de beoordelingen van bezwaarschriften tegen de dna-verwerking, mits dit tijdsverloop wordt gecombineerd met andere relevante omstandigheden. Daarbij kan gedacht worden aan de jonge leeftijd van de veroordeelde of de geringe kans op herhaling. Op die wijze kan toch een uitzondering worden gemaakt op de hoofdregel om van een veroordeelde dna af te nemen en op te slaan.
Anker constateert dat er grote verschillen bestaan bij de diverse rechtbanken over de interpretatie van de uitzondering. Er is geen sprake van rechtseenheid en rechtsgelijkheid. Het maakt verschil bij welke rechtbank het bezwaarschrift wordt ingediend.
Anker juicht het toe als de Hoge Raad zich binnenkort nogmaals uitlaat over de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en dan in het bijzonder aangeeft in hoeverre de minderjarigheid van een veroordeelde een uitzondering kan vormen op het beginsel dat elke veroordeelde dna dient af te staan. Dit bevordert de rechtszekerheid.