In een kritische noot onder een recente uitspraak van de Hoge Raad in het vaktijdschrift Nieuwsbrief Strafrecht van 2 augustus jl. signaleert Jan Boksem het gevaar dat selectie door de Hoge Raad in cassatieprocedures in strafzaken het vertrouwen in (en daarmee het gezag van) de rechtspraak in Nederland doet afnemen.
Klik hier voor de volledige annotatie.
“In een rechtsstaat als de onze ligt het finale oordeel – als het gaat om de beantwoording van rechtsvragen (…) bij de Hoge Raad. De Hoge Raad bewaakt de rechtseenheid en draagt bij aan de rechtsontwikkeling. Een voorwaarde daarvoor is wel dat de rechtsvragen de Hoge Raad bereiken. Het instellen van cassatieberoep is daartoe niet meer voldoende. Er zullen ook cassatiemiddelen moeten worden ingediend en die middelen zullen bovendien van een bepaald juridisch niveau moeten zijn. In cassatie vindt – zoals dat heet – een selectie aan de poort plaats. Cassatiemiddelen die niet door de selectie komen, worden niet besproken door de Hoge Raad. (…) Een te enthousiaste selectie kan er daardoor toe leiden dat de rechtspraak zich minder gemakkelijk kan ontwikkelen en dat er minder eenheid in de rechtspraak ontstaat, omdat de Hoge Raad er in voorkomende gevallen niet meer aan te pas komt. Er ligt hier een belangrijke taak voor de (cassatie)advocatuur om dat te voorkomen.”
“Klachten die klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden en klachten waarbij de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft, rechtvaardigen geen behandeling in cassatie (art. 80a Wet op Rechterlijke Organisatie, kortweg RO). De advocaat die in cassatiezaken optreedt, zal moeten proberen klachten te formuleren die de ontvankelijkheidstoets kunnen doorstaan. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan.”
“Veel cassatieklachten hebben betrekking op de (motivering van de) bewijsbeslissing. Dit zijn vanuit het perspectief van de (ontkennende) verdachte beschouwd voor de hand liggende klachten. Een verdachte die onschuldig claimt te zijn, zal van zijn advocaat kunnen verlangen dat zijn onschuld aan de Hoge Raad wordt voorgelegd. (…) Dergelijke klachten zullen veelal stranden op het uitgangspunt dat de rechter in feitelijke aanleg vrij is in de selectie en waardering van het bewijsmateriaal, en zullen – wanneer er geen andere middelen worden voorgesteld – in veel gevallen de ontvankelijkheidstoets niet doorstaan. Het kan – gelet op het voorgaande – voor de cassatieadvocaat heel lastig zijn om een ‘juiste’ afweging te maken. Hij zal zijn cliënt – voor wie de cassatieprocedure vaak een laatste strohalm is – niet willen afvallen, maar hij wil ook als cassatieadvocaat geloofwaardig blijven. Het gevolg kan zijn dat hij – misschien tegen beter weten in – toch maar iets gaat proberen, in de hoop dat de Hoge Raad de bestreden beslissing zal vernietigen, zodat zijn cliënt alsnog in de gelegenheid wordt gesteld de feitenrechter ervan te overtuigen dat hij onschuldig is.”
“De praktijk is ondertussen dat de meeste 80a RO-beslissingen niet worden gemotiveerd, terwijl soms een uitleg toch wel op zijn plaats zou zijn (…).”
In een recente uitspraak van de Hoge Raad wordt geoordeeld dat toepassing van art. 80a RO slechts mogelijk is indien er – kortweg – geen twijfel is over het bewijs. Boksem: “Dit lijkt mij lastig vast te stellen voor een rechter die geen feitenrechter is. De Hoge Raad neemt plaats op de stoel van de feitenrechter en leunt zelfs enigszins achterover.”
“Het gevaar van te veel selectie aan de poort is dat het vertrouwen in (en daarmee het gezag van) de rechtspraak in Nederland afneemt. De gemiddelde verdachte die in cassatie gaat, doet dat omdat hij zijn zaak aan de hoogste rechter wil voorleggen. Die zaak is voor de verdachte belangrijk en kan zijn leven volledig beheersen. De verdachte is persoonlijk (meestal) niet geïnteresseerd in de beantwoording van rechtsvragen. Hij wil dat de hoogste rechter zijn zaak beoordeelt en is in dat geval vaak ook best bereid te accepteren dat zijn beroep wordt verworpen. Het zou voor hem waarschijnlijk al voldoende zijn wanneer hij van de Hoge Raad te horen kreeg: ‘We hebben naar uw zaak gekeken en hebben geconstateerd dat het arrest van het hof geen onvolkomenheden bevat.’. Een dergelijke boodschap komt beter over dan: ‘We gaan uw zaak niet inhoudelijk beoordelen, ook al zou het best zo kunnen zijn dat het hof fouten heeft gemaakt.’.”
“ (…) het blijkt dat de Hoge Raad bereid is nogal wat onvolkomenheden te accepteren. (…) De raadsman heeft vervolgens de ondankbare taak om aan zijn cliënt uit te leggen dat de zaak, ondanks de door de hem geconstateerde onvolkomenheden in het arrest van het hof, niet door de selectie van de Hoge Raad is gekomen. Selectie aan de poort in de cassatieprocedure legt een grotere verantwoordelijkheid bij de feitenrechters. Hun rechtspraak wordt belangrijker. Het is te hopen dat de feitenrechters met die verantwoordelijkheid goed zullen omgaan.”