In de zaak tegen de 30-jarige Faig B. heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad mr. Machielse in de cassatieprocedure de Hoge Raad geadviseerd het door Jan Boksem ingediende cassatieberoep gegrond te verklaren. Het gerechtshof in Den Haag legde in 2015 een levenslange gevangenisstraf op aan cliënt wegens – onder meer – de moord op een drietal vrouwen in Zwijndrecht en Helmond in mei 2011. Tegen deze uitspraak stelde de verdediging beroep in cassatie in. Volgens Machielse is de motivering van de verwerping van het verweer dat levenslang in strijd is met het Europese recht ontoereikend.
Volgens de verdediging is het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Op grond van dit verdrag en de daarop gebaseerde rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens moet een tot een levenslange gevangenisstraf veroordeelde persoon rechtens en feitelijk uitzicht behouden op een herbeoordeling van zijn zaak en op reductie van zijn straf. Aldus behoudt iedere veroordeelde, ook een levenslang gestrafte, de hoop op termijn terug te keren in de vrije samenleving.
Het gerechtshof had dit verweer verworpen door de verwijzen naar de mogelijkheid van gratie. Door middel van gratie heeft een veroordeelde volgens het hof de mogelijkheid om op termijn de duur van de gevangenisstraf te laten herbeoordelen. Om die reden voldoet – volgens het hof – de levenslange gevangenisstraf in ons land aan de eisen van het Europees Verdrag.
De Procureur-Generaal gaat in zijn advies uitvoerig in op de Europese rechtspraak en de recente ontwikkelingen in ons land rondom ‘levenslang’. “Intussen lijkt de stand van zaken in Nederland met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf dus te zijn dat de theoretische mogelijkheid van een beëindiging van deze straf anders dan door het overlijden van de gestrafte algemeen wordt erkend. De Gratiewet voorziet in deze theoretische mogelijkheid. (…) De praktijk van de gratieverlening biedt een beeld dat in ieder geval de laatste decennia van de bevoegdheid om gratie te verlenen anders dan om medische redenen geen gebruik is gemaakt, in tegenstelling tot in het verleden. (…)”
“De enkele mogelijkheid van gratie bij terminale ziekte of volkomen aftakeling is in de ogen van het EHRM onvoldoende. Ook de levenslang gestrafte moet zich kunnen rehabiliteren. De nationale autoriteiten zullen zich daarvoor moeten inzetten tijdens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en daartoe mogelijkheden voor de gestrafte moeten openen. Voor de tot levenslang veroordeelde moet duidelijk zijn aan welke voorwaarden hij moet voldoen wil hem te zijner tijd een reductie van zijn straf worden gegund.
Voor de verwerping van het bezwaar dat een levenslange gevangenisstraf in Nederland de facto geen perspectief op vrijlating biedt heeft het hof zich verlaten op de gratie die in 1986 aan Hans van Z is verleend en de 'medische' gratiering van Ahmet C in 2009. Deze laatste gratiëring moet buiten beschouwing blijven. De gratiëring van Hans van Z in 1986 heeft betrekking op een veroordeling van 1969, bijna 50 jaar geleden. Voor de huidige gratiepraktijk is deze gratiëring - die nog plaatsvond onder gelding van de Volgprocedure langgestraften - niet meer relevant te noemen. Dat betekent dat naar mijn oordeel de motivering die het hof ten grondslag heeft gelegd aan de verwerping van het bezwaar tegen het opleggen van een levenslange gevangenisstraf tekortschiet.”
De Hoge Raad zal naar verwachting op 5 juli a.s. uitspraak doen. Indien de Hoge Raad het cassatieberoep gegrond verklaart, zal de zaak opnieuw moeten worden behandeld door het gerechtshof.