Op 12 maart jl. is de behandeling in de zogenaamde Amsterdamse zedenzaak aangevangen. Onze cliënt, Robert M. wordt verweten tientallen jonge kinderen seksueel te hebben misbruikt. Daarnaast verwijt het OM onze cliënt het bezit, vervaardigen en verspreiden van kinderporno. In de tenlastelegging staan tachtig feiten betreffende seksueel misbruik en twee feiten die betrekking hebben op kinderporno.
Onze cliënt wordt verdedigd door de mrs. Tjalling van der Goot en Wim Anker.
De verdediging verzocht ter zitting onder meer om een beslissing van de rechtbank van december jl. te heroverwegen. In die tussenbeslissing had de rechtbank ouders het recht gegeven om namens hun kind spreekrecht uit te oefenen. Bovendien konden ouders niet slechts over de gevolgen bij hun kind maar ook over hun eigen schade spreken. De Hoge Raad heeft op 6 mart jl. echter geoordeeld dat het de rechter niet is toegestaan de wet op te rekken.
Het verzoek van de verdediging is door de rechtbank verworpen. De rechtbank motiveerde de beslissing onder meer aldus dat “de verbeelding van de wetgever feiten als de onderhavige nog niet kon oproepen.” Om die reden heeft de wetgever niet voorzien in spreekrecht in situaties als deze.
De verdediging heeft daarop, na beraad met cliënt, de rechtbank gewraakt. Als redenen gelden, kortweg:
De rechtbank heeft in december jl. de wet opgerekt om spreekrecht mogelijk te maken. Ter zitting op 12 maart jl. is de rechtbank niet teruggekomen op die beslsing, ondanks het feit dat de Hoge Raad het oprekken van de wettelijke regeling over het spreekrecht niet toestaat. De rechtbank laadt op deze wijze de schijn van partijdigheid op zich.
Daar komt bij dat onze cliënt verdachte en geen dader is en ook zo moet worden bejegend. Indien echter in de beslissingen van 15 december jl. en 12 maart jl, woorden worden gebruikt als “de aard en omvang” van de feiten en dat “de verbeelding van de wetgever feiten als deze niet kon oproepen” , dan lijkt daarmee dat de rechtbank inhoudelijk de feiten reeds heeft vastgesteld. De voorzitter heeft zich daarnaast tijdens een perslunch afgelopen week uitgelaten over de zaak en gezegd dat “die kinderen in geen geval hun hele leven lang die treurnis achter zich aan mogen hebben” althans woorden van gelijke strekking. Ook om deze reden is bij cliënt het objectief gerechtvaardigde indruk ontstaan dat de rechter vooringenomen zijn en de belangen van het slachtoffer hoger achten dan de belangen van de verdachte.
De rechtbank heeft niet in het wrakingsverzoek berust.
Hedenochtend heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld en alle standpunten aangehoord. De wrakingskamer doet woensdag 14 maart a.s. om 9.00 uur uitspraak.