De Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft op 19 maart 2012 een door de verdediging van Robert M. ingediende beroepschrift gegrond verklaard. De RSJ oordeelt dat de beslissing om cliënt onder cameratoezicht te plaatsen in de periode van 20 juli 2012 tot 16 november 2012 onrechtmatig is geweest.
De RSJ oordeelt onder meer: “Dat de maatregel van cameratoezicht een grote inbreuk op de privacy van klager betekende, lijdt geen twijfel. Op het moment dat klager werd onderworpen aan de observatie (…) had hij al geruime tijd een inbreuk op zijn privacy moeten dulden: hij was immers al vanaf aanvang van zijn detentie aan cameratoezicht (…) onderworpen. Naarmate die inbreuk langer duurt, zullen de belangen van klager bij de hiervoor bedoelde afweging (telkens) meer gewicht in de schaal moeten leggen.”
Volgens de RSJ zal die afweging ook moeten worden gemaakt bij gedetineerden die worden verdacht van misdrijven die grote maatschappelijke onrust hebben veroorzaakt.
Nu in het geval van cliënt geen sprake was van concrete aanwijzingen voor vluchtgevaar, is volgens de RSJ doorslaggevend “of er aanwijzingen waren met betrekking tot klagers fysieke of psychische gesteldheid waardoor moest worden gevreesd voor schade aan zijn gezondheid en die maakten dat het opleggen en verlengen van de maatregel redelijkerwijs noodzakelijk was.” Juist nu de gedragskundige in de penitentiaire inrichting had geadviseerd tot opheffing van de maatregel en “niet gebleken is dat er toen ook maar enige aanwijzing, hoe vaag ook, was dat gevaar dreigde voor klagers gezondheid” had de directeur in redelijkheid niet tot de matregel van cameraobservatie kunnen beslissen.
Na tientallen beklag- en beroepsprocedures het afgelopen jaar is door de directeur van de inrichting het toezicht afgebouwd. Inmiddels vindt geen cameratoezicht van cliënt meer plaats.