ls gevolg van een recent arrest van het gerechtshof te Arnhem mag de conclusie getrokken worden dat het versieren van een vrouw (of man) en het geven van een tongzoen een riskante activiteit is geworden. Het gerechtshof veroordeelde op 22 november jl. een inmiddels 35-jarige inwoner van Harlingen wegens verkrachting tot een werkstraf van 240 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden.
In december 2008 was onze cliënt in een ziekenhuis in Leeuwarden aanwezig in verband met een controlebezoek van diens moeder. In het toilet trof hij een schoonmaakster. Cliënt maakte deze vrouw complimenten. Hij stelt haar te hebben willen 'versieren'. Op enig moment stelt hij haar een tongzoen te hebben gegeven. Volgens cliënt heeft de vrouw “meegedaan met het zoenen”. Zij zou niet gezegd hebben dat zij niet wilde dat cliënt haar een tongzoen gaf. Volgens cliënt is hij gestopt toen zij aangaf te willen stoppen.
In de visie van cliënt was de tongzoen vrijwillig en met beider instemming. In geen geval is het volgens hem verkrachting, in die zin dat tegen de wil seksueel is binnengedrongen in het lichaam. Bij verkrachting moet sprake zijn van dwang.
De schoonmaakster heeft aangifte gedaan. Volgens haar gaf cliënt een tongzoen, terwijl zij duidelijk te kennen gaf hiervan niet te zijn gediend.
Er zijn geen getuigen. Het bewijs valt en staat derhalve bij deze twee tegenstrijdige verklaringen.
De wet regelt dat een verdachte niet op basis van één getuige kan worden veroordeeld (art. 342 lid 2 wetboek van strafvordering). Er moet dus steunbewijs voor de aangifte zijn. De vraag is echter of de verklaring van cliënt, die aangeeft ter plaatste te zijn geweest en te hebben gezoend, steunbewijs is voor het feit dat tegen de wil van de aangeefster een tongzoen is gegeven.
De Hoge Raad heeft de laatste jaren een verscherpte toets van de eerder genoemde wettelijke bepaling (één getuige is geen getuige) aangelegd. Volgens de Hoge Raad strekt deze bepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen op basis van door één getuige aangevoerde feiten. De vraag is nu op welke delen van de tenlastelegging het vereiste steunbewijs betrekking moet hebben?
Advocaat-generaal bij de Hoge Raad mr.Knigge stelt dat het vereiste steunbewijs betrekking moet hebben op “de kern van de tenlastelegging”. De rechtbank Amsterdam geeft aan dat het moet gaan om de “dragende bestanddelen” van de tenlastelegging. Het gerechtshof in Amsterdam oordeelt dat bevestiging van “significante elementen” uit de belastende getuigenverklaring moet worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Recent oordeelde de rechtbank Alkmaar ”dat het ondersteunende bewijs betrekking dient te hebben op de kern van het ten laste gelegde delict”
Hoewel de terminologie van de hiervoor genoemde personen en instanties verschillend is, komt het steeds op hetzelfde neer: het meest essentiële onderdeel van de tenlastelegging moet bewijsrechtelijk worden ‘gedubbeld’.
In de zaak van de tongzoen in het ziekenhuis staat vast dat cliënt aanwezig was en dat er is gezoend. Dat is niet strafbaar. Dat wordt het pas indien de tongzoen tegen de wil van de vrouw is gegeven. De crux van de problematiek zit dus in het feit dat cliënt aangeeft dat het zoenen vrijwillig was en dat de aangeefster stelt dat er sprake was van dwang. Daarmee is ‘dwang’ de kern van de tenlastelegging.
Het gerechtshof verwerpt het verweer van de raadsman dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is en oordeelt dat het geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaring van aangeefster. “De verklaring van aangeefster vindt waar het gaat om het van de kant van verdachte dwingende karakter van de wijze waarop zij door hem werd benaderd in voldoende mate steun in de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd.”
Met andere woorden, uit het feit dat de verklaringen van onze cliënt en van de aangeefster in grote lijnen overeenstemmen, leidt het hof af dat de verklaring van aangeefster juist is. Op het meest essentiële onderdeel echter, de dwang, wijken de verklaringen daarentegen af. Daarmee bewijst en veroordeelt het hof onze cliënt in feite op basis van één getuige. Immers, juist voor het onderdeel ‘dwang’ is immers geen steunbewijs te vinden.
Indien deze uitspraak leidend is, heeft deze grote gevolgen. Indien iemand heeft gezoend met een ander maar achteraf spijt heeft gekregen en aangifte doet van verkrachting (bijvoorbeeld door een tongzoen) is het enkele feit dat beide partijen verklaren dat er sprake is geweest van zoenen voldoende om ook het onderdeel ‘dwang’ te bewijzen. Dat kan en mag niet de bedoeling zijn. Op deze wijze zijn versierpogingen ‘tricky’ bezigheden geworden.
Klik hier voor de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden en hier voor de uitspraak van het gerechtshof in hoger beroep.
De verdediging heeft beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Naar verwachting zal eind 2012 uitspraak worden gedaan.
Tjalling van der Goot