Voldoet de Nederlandse cassatiepraktijk aan de eisen die het recht stelt? Vraag heeft raadsman Jan Boksem aan de Hoge Raad voorgelegd. Aanleiding is een recente uitspraak van het VN-Mensenrechtencomité. De Hoge Raad past de praktijk in het vervolg aan.
In de zaak die leidde tot de uitspraak van het VN-Mensenrechtencomité had de rechtbank in eerste aanleg vrijgesproken. Het OM stelde hoger beroep in. In hoger beroep volgde een veroordeling. In het Internationaal Verdrag voor de Burgerlijke en politieke rechten (IVBRP) staat dat een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld het recht heeft de schuldigverklaring opnieuw te laten beoordelen door een hoger rechtscollege. Als in eerste aanleg een vrijspraak is gevolgd en in hoger beroep een veroordeling, ontbreekt een nieuwe beoordeling. In cassatie namelijk liggen de feiten vast en wordt slechts door de Hoge Raad getoetst of het recht juist is toegepast, de uitspraak deugdelijk is gemotiveerd en of er geen vormvoorschriften zijn geschonden. In cassatie vindt dus geen nieuwe beoordeling van de schuldigverklaring plaats. Volgens Boksem voldoet die praktijk niet aan de eisen die het IVBRP stelt.
De Hoge Raad is het niet helemaal eens met de verdediging. Volgens de Hoge Raad blijkt uit de uitspraak van het VN-Mensenrechtencomité niet dat de cassatiepraktijk in zijn geheel niet voldoet. De Hoge Raad wijst erop dat zijn controle van de bewijsvoering van de feitenrechter ook inhoudt dat hij kan beoordelen of sprake is van voldoende wettig bewijs en of de bewezenverklaring kan worden afgeleid uit het door de feitenrechter gebruikte bewijs. Daarbij kan de Hoge Raad onderzoeken of de conclusies van de rechter op het punt van het bewijs begrijpelijk en toereikend gemotiveerd zijn. Bovendien kan de Hoge Raad beoordelen of de feitenrechter toereikend heeft gereageerd op door de verdachte ingenomen uitdrukkelijke standpunten over de bewijsbeslissing. Als de Hoge Raad oordeelt dat de bewijsvoering door de feitenrechter niet toereikend is, leidt dat tot vernietiging van de uitspraak en een nieuwe behandeling door de feitenrechter.
De Hoge Raad zet verder uiteen dat de wet de mogelijkheid biedt om in zaken waarvan na beoordeling blijkt dat ze duidelijk kansloos zijn, te volstaan met een niet-ontvankelijkverklaring. Daarnaast biedt de wet de mogelijkheid om – nadat de procureur-generaal heeft geconcludeerd en de raadsman van de verdachte daarop heeft kunnen reageren – in dergelijke zaken het cassatieberoep te verwerpen met een verkorte motivering. Deze mogelijkheden hebben als doel de werklast van de Hoge Raad beheersbaar te houden en de Hoge Raad in staat te stellen zich als cassatierechter te concentreren op zijn kerntaken: het bewaken van de rechtseenheid, het bevorderen van de rechtsontwikkeling en het verlenen van rechtsbescherming. De inhoudelijke beoordeling van zaken die met toepassing van deze bepalingen worden afgedaan is echter niet anders dan wanneer aan deze bepalingen geen toepassing wordt gegeven en vindt net als in andere zaken plaats door een zetel van (ten minste) drie raadsheren.
Anders dan in de zienswijze van het Mensenrechtencomité tot uitgangspunt lijkt te worden genomen, vindt in de cassatieprocedure dus, ook in gevallen waarin een verkorte motivering wordt toegepast, een inhoudelijke beoordeling plaats van zowel de juridische als de feitelijke gronden van een schuldigverklaring en veroordeling.
De Hoge Raad vindt desalniettemin in de zienswijze van het VN-Mensenrechtencomité aanleiding om in zaken waarin in hoger beroep een veroordeling is gevolgd voor een feit waarvoor de verdachte was vrijgesproken en in cassatie wordt geklaagd over de bewijsvoering van dat feit, deze zaken vaker af te doen met een meer op de concrete zaak toegesneden motivering in plaats van een verkorte (standaard)motivering.
Klik hier voor de uitspraak van de Hoge Raad.