Het lijkt een open deur, maar de praktijk leert dat het nodig is. Mr. Hans Anker roept in een redactioneel artikel in de meest recente Nieuwsbrief Strafrecht op tot rechtseenheid.
In de strafrechtpraktijk blijkt dat binnen één gerechtshof verschillend wordt geoordeeld over hetzelfde probleem. Ter illustratie wijst hij op de beslissingen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de vergoeding van door de raadsman aan de cliënt in rekening gebrachte reistijd in een zogeheten artikel 591a-procedure. In artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering is geregeld dat indien een strafzaak eindigt zonder oplegging van een straf of maatregel de kosten van rechtsbijstand door de gewezen verdachte kunnen worden teruggevraagd van de Staat. De zittingsplaats Arnhem wijst steevast slechts de helft van de reistijd toe, de zittingsplaats Leeuwarden conformeert zich aan landelijke afspraken en vergoedt de volledige reistijd aan de gewezen verdachte.
“Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden spreekt met twee monden, hetgeen niet uit te leggen valt aan de rechtzoekende.”
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelt divers op het gebied van de mogelijkheid van hoger beroep voor het openbaar ministerie in de voorlopige hechtenis fase. Afhankelijk van de zittingscombinatie oordeelt het hof soms dat het OM niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep omdat de wet niet voorziet in een beroepsmogelijkheid, dan weer dat het OM een dergelijke beroepsmogelijkheid wel heeft.
“Langs deze weg een oproep aan beide hoven om meer duidelijkheid te creëren met inachtneming van de rechtsgelijkheid en de rechtseenheid.” Volgens Anker mag het voor een verdachte geen verschil maken welke zittingscombinatie wordt aangetroffen.