Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in een uitspraak van 14 juli jl. geoordeeld dat de gewijzigde VI-regeling per 1 juli jl. niet ten nadele van de verdachte mag komen. Per die datum is - kortweg - in de wet geregeld dat de duur van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) ten hoogste twee jaren is. Tot 1 juli jl. hadden veroordeelden recht op voorwaardelijke invrijheidstelling na ommekomst van twee derde van de bruto gevangenisstraf.
In een hoger beroepszaak bij het hof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni jl. voerde raadsman Tjalling van der Goot aan dat het hof – indien zijn cliënt zou worden veroordeeld – op de gewijzigde wettelijke bepalingen zou moeten antiperen en een gelijkblijvende netto straf zou moeten opleggen. In deze zaak had de rechtbank eerder de verdachte wegens doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren. De verdediging stelde hoger beroep in. Voor 1 juli jl. zou cliënt van de door de rechtbank opgelegde straf zes jaren en acht maanden gevangenisstraf moeten ondergaan (nl. tweederde van tien jaren), daags na de zittingsdag daarentegen zou cliënt bij zo’n straf acht jaren gevangenisstraf ondergaan. Feitelijk een zestien maanden langere gevangenisstraf. De strafmaxima zijn echter door de wetgever niet aangepast, het feit is identiek en ook de veroordeelde is dezelfde. Het zou tot onbillijke resultaten leiden – aldus Van der Goot – indien de datum van de uitspraak leidend is voor de duur van de netto straf.
Het hof volgt de redenering van de verdediging. Het overweegt: “Het hof is voorts van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in casu aanleiding bestaat om in de strafoplegging rekening te houden met het feit dat na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg, de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling per 1juli 2021 is gewijzigd. Teneinde in de nieuwe situatie eenzelfde netto strafduur van de gevangenisstraf te verkrijgen als ware dit arrest voor 1juli 2021 gewezen, zal het hof met in achtneming van de hiervoor genoemde aftrek van zes maanden aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar opleggen.”
Het hof overwoog dat in beginsel een straf van zeven en een half jaar passend zou zijn. Onder de oude regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling betekende dit een netto strafduur van vijf jaar (nl. tweederde van zeven en half jaar). De termijn voor een voorwaardelijke invrijheidstelling bedraagt in de nieuwe regeling maximaal twee jaar. Om die reden legde het hof een gevangenisstraf van zeven jaren op. Zes maanden minder dus. Daarmee oordeelt het hof dat de nieuwe wettelijke VI-regeling geen invloed mag hebben op de netto strafduur.
De uitspraak is van belang is alle zaken waarin een gevangenisstraf van meer dan zes jaren wordt opgelegd. In al die zaken zou in de lijn van de deze uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden een ‘korting’ moeten plaatsvinden om netto dezelfde straf op te leggen als ware de uitspraak voor 1 juli 2021 gewezen. De angst dat de nieuwe wet tot netto hogere straffen zou leiden, wordt door het hof Arnhem-Leeuwarden dus vooralsnog weggenomen.
Klik hier voor de volledige uitspraak. Klik hier voor de relevante passage in de uitspraak.