Cassatie instellen? Kantoorgenoot Jan Boksem heeft zich in cassatie gespecialiseerd. Hij is lid van de specialistenvereniging voor cassatieadvocaten in strafzaken (VCAS). Hij wil u graag bijstaan als u in beroep wilt komen van - bijvoorbeeld - een uitspraak van het gerechtshof.
Een cassatieprocedure is een – voornamelijk schriftelijke en – juridisch-technische procedure. Die achtergrond vergt specialisatie. De rechtbank en in hoger beroep het gerechtshof stellen de feiten vast. De Hoge Raad gaat uit van die vastgestelde feiten. In cassatie kan – kortweg - slechts worden getoetst of het hof de uitspraak voldoende heeft gemotiveerd en of er geen vormvoorschriften zijn verzuimd.
De Hoge Raad kan een cassatieberoep toe- of afwijzen maar legt niet zelf een straf op. Indien de Hoge Raad het beroep honoreert, wijst hij de zaak terug naar het gerechtshof om de zaak – geheel of ten dele – opnieuw te behandelen.
Een voorbeeld van zo’n procedure leidde gisteren tot een arrest van de Hoge Raad.
Jan Boksem stond in cassatie een cliënt bij in het zogeheten handremongeval. Volgens het gerechtshof had de cliënt zich roekeloos gedragen en daardoor schuld aan het verkeersongeval op 5 november 2016 in Groningen. Onze cliënt – die in feitelijke instantie werd bijgestaan door collega-advocaat Niek Heidanus uit Groningen – trok volgens het gerechtshof aan de handrem toen het autobusje ca. 70 km/h reed. Daardoor is de auto in de slip geraakt en tegen een pilaar van een viaduct gebotst. Het 35-jarige slachtoffer is daarbij uit de auto geslingerd en later aan de gevolgen overleden.
In cassatie is door Boksem aan de Hoge Raad gevraagd of het hof terecht de zwaarste vorm van schuld kon bewijzen. Omdat roekeloos rijgedrag met zwaardere straffen wordt bedreigd, stelt de rechtspraak hoge motiveringeisen aan het bewijs. De rechter zal feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat de verdachte zich daarvan bewust had moeten zijn. In het algemeen is de enkele vaststelling dat fors te hard is gereden, zeer dicht achter een ander voertuig is gereden, geen voorrang is verleend of gevaarlijk is ingehaald voor het bewijs onvoldoende.
Een rechtsvraag dus, die zich bij uitstek leent om aan de Hoge Raad voor te leggen. Hoe moet roekeloosheid in de Wegenverkeerswet worden uitgelegd? En welke eisen mogen hieraan worden gesteld?
De kansen op succes in een cassatieprocedure zijn niet heel hoog. Slechts zo’n 8% van de zaken waarin door een advocaat klachten zijn geformuleerd tegen de uitspraak van het hof leidt tot een gegrondverklaring. Om die reden wordt in de praktijk meestal door Boksem een cassatieadvies voor de cliënt gemaakt, waarna deze beslist of het cassatieberoep wordt doorgezet. In de handremzaak waren er zeker mogelijkheden omdat de lat voor het bewijs van roekeloosheid hoog ligt. De vraag was of het hof het bewijs hiervan voldoende had gemotiveerd.
De cliënt kreeg in dit geval op dit onderdeel helaas geen gelijk. De Hoge Raad oordeelde:“Het hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte, in het kader van een meningsverschil over de te rijden route, als passagier van een personenauto (bestelbus) met kracht aan de handrem heeft getrokken, welke ingreep de bestuurder totaal verraste en waardoor de achterwielen van de auto blokkeerden en de auto in de slip raakte, terwijl de auto op dat moment met een snelheid van ongeveer 70 km/u reed op een autoweg. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de functie en de werking van een handrem en van het slipgevaar dat optreedt als een passagier de handrem van een rijdende auto aantrekt. Op grond hiervan heeft het hof geoordeeld dat de verdachte ‘roekeloos’ in de zin van artikel 6 in samenhang met artikel 175 lid 2 (oud) WVW 1994 heeft gehandeld. Dat oordeel getuigt – gelet op wat onder 3.3 is vooropgesteld en de nadere motivering die het hof voor zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid heeft gegeven – niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.”
De uitspraak van het gerechtshof is hiermee definitief. Het hof legde aan cliënt een gevangenisstraf van achttien maanden op en een rij-ontzegging van drie jaren.