Er is geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel (jeugd TBS) opgelegd aan de destijds 15-jarige verdachte die op 22 december jl. in Drachten de 16-jarige Roan Brilstra met een mes dodelijk verwondde. Dat heeft de rechtbank in Leeuwarden beslist in de einduitspraak van 8 juli jl. De rechtbank volgde daarmee het pleidooi van raadsvrouwe Hilde Terpstra. De officier van justitie had onvoorwaardelijke plaatsing in en jeugdinrichting gevorderd.
De rechtbank acht onze cliënt schuldig aan een op 22 december 2019 in Drachten gepleegde doodslag, een poging tot afpersing in vereniging en voorbereidingshandelingen daartoe. Met betrekking tot de doodslag is een beroep op noodweerexces gedaan. De rechtbank vindt dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Onze cliënt is hierbij volgens de rechtbank over de grenzen van de noodzakelijke verdediging heengegaan door zijn aanvaller met een mes in zijn borst te steken, terwijl hijzelf werd geslagen en geschopt met de vuist zonder dat daardoor letsel bij hem is ontstaan. Van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan alleen sprake zijn als die overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. De rechtbank vindt dat dit niet aannemelijk is geworden. Onze cliënt heeft in een reflex gehandeld. Dat onze cliënt bang is geweest en stress heeft ervaren, neemt de rechtbank aan, maar het is niet aannemelijk geworden dat deze factoren van doorslaggevend belang zijn geweest voor het steken met het mes zoals cliënt dat heeft gedaan. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces.
Ten aanzien van de op te leggen straf en maatregel overweegt de rechtbank als volgt: “Er heeft een uitgebreid onderzoek plaatsgevonden naar de persoon van cliënt. Uit het Triple Onderzoek blijkt dat de deskundigen hebben geconcludeerd dat er bij [verdachte] sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale, vermijdende en narcistische trekken. Volgens de deskundigen is het aannemelijk dat de bij [verdachte] aanwezige disfuncties, zijn gebrekkige eigenheid en beïnvloedbaarheid, zijn naïviteit in sociale contacten, de gebrekkige mentaliserende vermogens, de gebrekkige empathie en de verstoorde gewetensontwikkeling, een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de gepleegde feiten. [..] Op grond van het rapport van de deskundigen stelt de rechtbank vast dat er sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van [verdachte] . Deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren volgens de deskundigen ook aanwezig ten tijde van de gepleegde feiten. Om die reden is door de deskundigen geadviseerd om [verdachte] de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en vindt [verdachte] verminderd toerekeningsvatbaar.”
“Er is een langdurig klinisch forensisch behandeltraject noodzakelijk, eerst binnen een gesloten setting, gevolgd door een intensief ambulant traject, om een verdere scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling van cliënt te voorkomen en het recidiverisico te verkleinen. Tegelijkertijd is het van belang dat cliënt in een setting wordt behandeld met een zo optimaal mogelijk behandelklimaat, dat naast de behandeling ook bescherming biedt. Hoewel zijn persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd, is het de inschatting dat deze scheefgroei nog wel gekeerd kan worden.”
Ter terechtzitting is uitvoerig gesproken over de vraag of de PIJ-maatregel in voorwaardelijke dan wel onvoorwaardelijke vorm aan cliënt opgelegd zou moeten worden. “Anders dan de officier van justitie en met alle deskundigen en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel de voorkeur verdient. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de deskundigen een afronding van de behandeling binnen twee jaar haalbaar achten. De deskundigen adviseren behandeling van [verdachte] in de [GGZ-instelling] . Die instelling zou de voor [verdachte] meest passende zorg kunnen verlenen. [..] In het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan – anders dan in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel – opname en behandeling door de [GGZ-instelling] plaatsvinden en [verdachte] is hiervoor gemotiveerd en zijn ouders ondersteunen deze plaatsing en behandeling ook. De intake van [verdachte] bij de [GGZ-instelling] is positief verlopen. Hij kan daar worden opgenomen. De rechtbank zal dan ook een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan [verdachte] opleggen, met als belangrijkste voorwaarde dat hij wordt opgenomen en behandeld in de [GGZ-instelling].”
Naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaren is aan cliënt een jeugddetentie voor de duur van 265 dagen opgelegd met aftrek van het voorarrest. Gedurende deze proeftijd van de PIJ-maatregel dient cliënt zich te houden aan een aantal bijzondere voorwaarden bestaande uit het zich laten opnemen en behandelen in een GGZ-instelling, aansluitend meewerken aan ambulante behandeling en Intensieve Trajectbegeleiding (ITB) Harde kern. Op het moment dat cliënt zich niet houdt aan de door de rechtbank opgelegde voorwaarden of opnieuw in aanraking komt met politie en justitie kan de officier van justitie tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel vorderen.
De verdediging kan zich vinden in de uitspraak van de rechtbank. Het OM heeft veertien dagen dev tijd om hoger beroep in te stellen. Het is op dit moment niet bekend of de officier van justitie van die mogelijkheid gebruik zal maken.