De destijds 15-jarige verdachte die op 22 december jl. in Drachten de 16-jarige Roan Brilstra met een mes dodelijk verwondde handelde uit noodweer. Dat heeft de rechtbank in Leeuwarden beslist in een tussenuitspraak op 1 juni jl. De rechtbank volgde daarmee het pleidooi van raadsvrouwe Hilde Terpstra. Omdat de manier waarop onze cliënt handelde de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreed, is hij niet straffeloos.
Klik hier voor het tussenvonnis.
Volgens de rechtbank werden cliënt en zijn kameraad achtervolgd door het latere slachtoffer en diens vriend. Deze “laatstgenoemden waren degenen die de confrontatie opzochten met hen. De daarop volgende schoppen en klappen die [verdachte] van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kreeg, leverden een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding op waartegen hij zich mocht verdedigen. (…) Uit de verklaringen van [verdachte] bij de politie en op de zitting en ook uit de camerabeelden blijkt dat [verdachte] van dichtbij werd aangevallen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zij bleven ook steeds op korte afstand van [verdachte] en trokken zich niet terug uit het gevecht. Van groot belang vindt de rechtbank ook dat de confrontatie in een ontzettend kort tijdsbestek van ongeveer 15 seconden plaatsvond (vanaf het moment dat [slachtoffer 1] [medeverdachte] voor de eerste keer schopte tot de steekwond die [verdachte] bij [slachtoffer 1] toebracht). Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden niet van [verdachte] kon en mocht worden gevergd dat hij op dat moment een andere keuze maakte dan zich te verdedigen. Weglopen en zijn aanvallers de rug toekeren was voor hem geen reëel alternatief; daarvoor was de situatie voor hem te bedreigend. In die zin was er dan ook sprake van een noodzakelijke verdediging en is voldaan aan de subsidiariteitseis.”
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Dat betekent dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging. De rechtbank verwerpt dit verweer. Hoewel onze cliënt heeft verklaard in paniek te zijn geweest en als het ware in shock te hebben gehandeld, oordeelt de rechtbank dat het incident hooguit 15 seconden heeft geduurd en dat vastgesteld kan worden dat cliënt in een reflex heeft gehandeld. De paniek en de shock komen daarna. Daarmee kan volgens de rechtbank niet worden aangenomen dat de overschrijding van de noodzakelijke grenzen van de verdediging het directe gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die door de aanval van het slachtoffer is veroorzaakt.
De rechtbank acht zich onvoldoende voorgelicht omtrent de persoonlijke omstandigheden van cliënt. De behandeling wordt voortgezet op 24 juni a.s.
Opmerkelijk is dat de rechtbank in een tussenuitspraak reeds inhoudelijke beslissingen heeft genomen. Dat is nieuw en passend bij een zogeheten tweefasenproces, waarin eerst wordt geoordeeld over het bewijs en pas later over de straf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad oordeelt een rechter echter pas na afloop van de behandeling bij einduitspraak inhoudelijk over de zaak. In het verleden zijn wel voorstellen gelanceerd tot de invoering van een tweefasenproces. Deze voorstellen hebben tot dusver geen wettelijke basis.