Een (nep) wapen dat qua vorm en afmeting sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen is een verboden wapen. Maar dan moet die gelijkenis door de rechter wel kunnen worden vastgesteld. Indien het OM voor de zitting het wapen reeds heeft vernietigd, kan dat leiden tot niet-ontvankelijkheid. Dat is gebleken ter zitting van de politierechter in Leeuwarden op 8 januari jl.
Een 23-jarige inwoner van Leeuwarden werd verdacht van het voorhanden heb-ben van wapens in de zin van die Wet Wapens en Munitie. Het ging niet om echte vuurwapens maar om wapens die voor bedreiging geschikt zouden zijn. Deze moe-ten volgens de wet dan sprekend lijken op een echt wapen. Het is – zeker als de verdachte ontkent - in dergelijke gevallen van belang dat die wapens worden ge-toond ter terechtzitting zodat de rechter daar een goede indruk van kan krijgen.
Raadsman Hans Anker nam in het begin van het opsporingsonderzoek schriftelijk contact op met het Openbaar Ministerie met het verzoek om nog niet over te gaan tot de vernietiging van de wapens omdat hij later in het belang van de verdediging de wapens wilde doen tonen ter terechtzitting. Het Openbaar Ministerie willigde dit verzoek in. Kort voor de zitting bleek echter dat het Openbaar Ministerie toch was overgegaan tot vernietiging van de inbeslaggenomen wapens. En dat had de verdediging nu juist willen voorkomen.
Ter terechtzitting werd door de raadsman de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie ingeroepen. Volgens Anker had het OM door deze handel-wijze het recht verspeeld om zijn cliënt te vervolgen. De raadsman sprak van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim waardoor zijn cliënt in zijn verdedigingsbe-lang ernstig was benadeeld. De conclusie van de verdediging was dan ook dat het Openbaar Ministerie had gehandeld met grove veronachtzaming van de belangen van de verdediging.
Het Openbaar Ministerie was het niet met de zienswijze van de advocaat eens.
De politierechter ging echter mee met de raadsman en het Openbaar Ministerie werd niet-ontvankelijk verklaard in de ingestelde vervolging. De politierechter beaamde dat het om de kern van de zaak ging en dat er sprake was van een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte.
Inmiddels is gebleken dat het Openbaar Ministerie geen hoger beroep heeft inge-steld tegen dit vonnis.