Staatssecretaris Teeven heeft onlangs bezuinigingen doorgevoerd in de gefinancierde rechtsbijstand. Op zijn eerdere voornemen om de vergoedingen voor advocaten in dergelijke pro deo-zaken te verlagen, is veel kritiek gekomen. De Eerste Kamer heeft de aangekondigde bezuinigingsplannen niet willen goedkeuren. De bewindsman heeft vervolgens via een zogeheten Algemene Maatregel van Bestuur toch belangrijke bezuinigingsmaatregelen ingevoerd. Er kunnen vraagtekens worden geplaatst bij het democratische gehalte van deze maatregelen, maar dat terzijde. De staatssecretaris en de minister hebben daarnaast deze week een wetsvoorstel ingediend om het wetboek van strafvordering op onderdelen te herzien.
Ik wil twee punten in de tot dusver onderbelichte (aangekondigde) bezuinigingen in de gefinancierde rechtshulp aanstippen.
1. Ingetrokken hoger beroep
In de eerste plaats heeft de staatssecretaris eind januari met terugwerkende kracht bepaald dat de vergoedingen voor zaken waarin een ingesteld hoger beroep wordt ingetrokken worden verlaagd. Kort gezegd komt het er op neer dat voordien vijf punten werden vergoed, nu twee punten. Een punt is ongeveer € 100,--.
In mijn eigen praktijk kom ik direct een zaak tegen waarop deze bezuiniging van toepassing is. In die kwestie had de rechtbank in Lelystad mijn cliënt veroordeeld. Het OM ging tegen de uitspraak in beroep, de verdediging ging daarna mee. Op verzoek van de cliënt is getracht het OM zover te krijgen om het ingestelde hoger beroep in te trekken. Dan zou de verdediging dat ook doen. Cliënt kon namelijk heel goed leven met de uitspraak in eerste aanleg en voorzag risico’s voor het hoger beroep. Uiteindelijk hebben we in het belang van de cliënt de advocaat-generaal zover gekregen om het hoger beroep van de officier van justitie alsnog in te trekken. Dat gebeurde daags voor de zitting bij het gerechtshof. Daarna heb ik het appel van mijn cliënt ook ingetrokken.
Omdat twee dagen voor de zitting nog geen duidelijkheid was of het hoger beroep zou worden ingetrokken, is de zaak vanzelfsprekend helemaal voorbereid. Er hebben besprekingen plaatsgevonden, het pleidooi was gemaakt. In totaal had ik zo’n twintig uren besteed. Nu het hoger beroep is ingetrokken rest een vergoeding van € 200,--, een uurtarief dus van een tientje. Het moge duidelijk zijn dat dergelijke zaken ernstig verliesgevend zijn.
Een advocaat dient maar één belang en dat is het belang van zijn cliënt. In de Gedragsregels voor advocaten is bepaald: “Het belang van de cliënt, niet enig eigen belang van de advocaat, is bepalend voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen.” In de hiervoor beschreven kwestie is dit principe ook gehuldigd. Maar door de bezuinigingen worden het hele dure principes. Niet elke advocaat zal op termijn in staat zijn deze prijs te betalen.. Zo’n advocaat kan zijn cliënt adviseren het hoger beroep door te zetten. Er volgt dan immers een meer reële vergoeding voor de werkzaamheden omdat er een inhoudelijke behandeling volgt.
En het is tot op zekere hoogte te snappen dat indien het hoger beroep wordt ingetrokken op een moment dat er nauwelijks werkzaamheden zijn verricht, de vergoeding dan ook klein is. In zaken echter waarin de arbeid van een advocaat niet of nauwelijks verschilt van een inhoudelijke behandeling, snap ik dit niet. In de Nota van toelichting stelt de staatssecretaris dat een vergoeding van vijf punten (€ 500,00) geen recht doet aan de gemiddelde tijdsbesteding. Niet blijkt echter waarop de bewindspersoon deze ‘gemiddelde tijdsbesteding’ heeft gebaseerd.
2. Jeugdzaken
Mijn tweede voorbeeld is te vinden in een wetsvoorstel dat afgelopen week naar de Kamer is gestuurd. Het voorstel stuurt aan op wijziging van het wetboek van strafvordering. In het voorstel wordt de grens waarin een advocaat aan een minderjarige verdachte wordt toegevoegd verhoogd. Was het voorheen zo dat een raadsman automatisch aan een jongere werd toegevoegd indien door het OM in het kader van een schikking een taakstraf van twintig uren of meer zou worden voorgesteld, in het voorstel wordt deze grens verhoogd naar 32 uur.
In de memorie van toelichting is deze aanpassing gemotiveerd met de redenering dat met deze verhoging “wordt tegemoet gekomen aan wensen uit de praktijk, waaruit blijkt dat het optrekken van deze drempels in verhouding is met het relatieve gewicht en de ernst van de desbetreffende zaken”. Deze ‘wensen’ kunnen onmogelijk de wensen van rechtsbijstandverleners of rechtzoekenden zijn. Het is – in mijn eigen woorden – een botte bezuiniging ten koste van de belangen van de minderjarige verdachte.
Voor zover het al geen feit van algemene bekendheid is, kan uit rechtspraak van het Europese hof voor de rechten van de mens worden afgeleid dat een jeugdige van nature kwetsbaar is, minder opgewassen is tegen de druk en om die reden rechtshulp nodig heeft. Aan dit fundamentele uitgangspunt wordt getornd indien slechts vanaf 32 uur taakstraf een raadsman wordt toegevoegd. Ook in zaken waarin minder dan 32 uren taakstraf wordt opgelegd, kan het zijn dat het OM anders tegen het bewijs aan kijkt dan een verdediger. Ook over de strafmaat kan verschillend worden gedacht. De jeugdige kan bovendien door een raadsman worden geadviseerd over eventuele gevolgen van een ‘strafblad’ indien de verdachte overweegt op het voorstel van het OM in te gaan. Kortom, in mijn visie zijn er slechts redenen om de grens voor toevoeging van een raadsman aan een jeugdige te verlagen in plaats van deze te verhogen. Maar laat deze grens in ieder geval gelijk.
Conclusie
Het is geen preek voor eigen parochie. Het gaat mij er niet om om meer beleg op mijn eigen boterham te krijgen. Maar uit de aangehaalde voorbeelden uit een dagelijkse praktijk blijkt dat de bezuinigingen kernwaarden van de advocatuur en fundamenten van het recht op rechtsbijstand aantasten. Die aantasting is veel meer waard dan welke bezuiniging dan ook.
Tjalling van der Goot