Op 17 februari 2015 is door de politierechter in Leeuwarden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de rechter had de berechting te lang geduurd. De uitspraak is opmerkelijk omdat de Hoge Raad op overschrijding van deze redelijke berechtingstermijn geen niet-ontvankelijkheid (meer) stelt. De rechter honoreerde met deze uitspraak het verweer van raadsman Hans Anker.
Onze cliënt, een 23-jarige man uit Âldeboarn, werd verdacht van het rijden onder invloed van drugs op 2 oktober 2011. Pas zo’n drieëneenhalf jaar later vond de behandeling van de strafzaak plaats.
Anker vroeg het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in verband met het zeer royale tijdsverloop. De zaak was in de ogen van de raadsman veel te lang blijven liggen bij het openbaar ministerie. Ook werd er een beroep gedaan op het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Daarnaast werd gewezen op de sancties die al waren getroffen door het CBR. Het gaat dan om een bestuursrechtelijk traject. In het kader van die sancties was cliënt het rijbewijs al veertien maanden kwijt geweest en moest hij een geldbedrag betalen van bijna € 1.000,- Al deze argumenten in onderling verband en samenhang beschouwd zouden volgens de raadsman moeten leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de ingestelde vervolging.
De politierechter trok zich terug en kwam na beraad tot de conclusie dat het verweer moest worden gehonoreerd. De politierechter wees op het grote tijdsverloop. Verder speelde een rol mee dat het om een jonge verdachte ging die inmiddels in een andere levensfase zat. Ook had de verdachte veel onzekerheid gekend in de afgelopen periode. Daarnaast heeft de verdachte de CBR-sancties ervaren als een straf. In deze speciale zaak, zoals de politierechter het formuleerde, was een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie een passende reactie.
Het openbaar ministerie legde zich hier uiteindelijk bij neer door te melden dat er geen hoger beroep zou worden ingesteld.
Ons kantoor heeft in het verleden meermalen bepleit dat de Hoge Raad moet terugkomen op zijn eigen rechtspraak. Klik hier voor een artikel van Hans Anker uit 2013. De praktijk leert namelijk dat feitenrechters (rechtbanken en gerechtshoven) ongelukkig zijn met de onmogelijkheid om in gevallen waarin de redelijke termijn (fors) is overschreden het OM niet meer met een niet-ontvankelijkheid te sanctioneren. De prikkel voor het OM om voortvarend te vervolgen is door de uitspraak van de Hoge Raad weggevallen. De hoop is dat met uitspraken zoals in de onderhavige zaak de Hoge Raad tot het inzicht komt dat niet-ontvankelijkheid voor het OM in uitzonderingsgevallen de beste sanctie op overschrijding van de redelijke termijn voor berechting is.