Het openbaar ministerie in Leeuwarden legt zich neer bij de vrijspraak van een 39-jarige inwoner van Groningen in de verkrachtingszaak Oostrum. Het hof in Leeuwarden sprak onze cliënt op 1 juni jl. vrij van verkrachting van een destijds 13-jarig meisje nabij Oostrum (Friesland). Zowel de rechtbank in Leeuwarden als het gerechtshof in Leeuwarden veroordeelden cliënt in 2007 resp. 2008 tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Deze straf is door cliënt inmiddels geheel ondergaan. Cliënt heeft steeds stellig en consequent ontkend. Na cassatie door de Hoge Raad in 2009 moest het zelfde gerechtshof dat cliënt eerder had veroordeeld zich opnieuw over de zaak buigen. Ditmaal oordeelden andere raadsheren van dit hof dat geen bewijs voorhanden was.
Cliënt is opgelucht dat de strafzaak eindelijk kan worden afgesloten.
Van groot belang is dat het gerechtshof in zijn arrest stelt dat cliënt de dader niet kan zijn. Cliënt heeft een alibi, te weten getuigen die bevestigen dat hij op zijn werk was op een moment dat het feit nog gepleegd werd. In 2008 schoof het gerechtshof ditzelfde alibi nog terzijde als zijnde niet geloofwaardig.
Het is voor cliënt buitengewoon teleurstellend te moeten merken dat het OM cliënt naar buiten toe – ondanks de vrijspraak – nog als dader presenteert. In een persbericht stelt het OM dat er wel voldoende bewijs voor een veroordeling en dat dit juist bevestigd werd door de resultaten van het nadere DNA-onderzoek. In het persbericht laat het OM weten dat het zeer teleurgesteld is. De enige reden om geen cassatie in te stellen is dat het hof een feitelijke beoordeling heeft gemaakt van het bewijsmateriaal. Feiten kunnen in cassatie niet worden aangevochten. Het zou echter hebben getuigd van een magistratelijke houding indien het OM de uitspraak van het hof niet inhoudelijk had becommentarieerd en slechts had aangegeven geen cassatie in te stellen. Immers, nu wordt rondom cliënt een sfeer van verdachtmaking gecreëerd. Dit ondanks de zeer heldere uitspraak van het hof.
Raadsman mr. Tjalling van der Goot bereidt thans een verzoek tot schadevergoeding voor. De termijn binnen welke een dergelijk verzoek moet worden ingediend bij het gerechtshof bedraagt drie maanden.